Op 22 december 1965 viel het verdict: de mijn van Zwartberg (Limburg) gaat dicht. 4.500 mijnwerkers vielen zonder werk. Op 31 januari 1966 verloren twee arbeiders het leven nadat de rijkswacht het vuur opende op mensen die zich verzetten tegen de sluiting. Een terugblik op deze dramatische bladzijde uit onze sociale geschiedenis.
Het is 31 januari 1966. We zijn in Waterschei, Genk. Jan Latos, een 27-jarige mijnwerker, gehuwd en vader van een dochtertje van drie maanden oud, zakt in elkaar. Hij is in de rug geraakt door twee rijkswachtkogels. Valeer Sclep, een 26-jarige arbeider bij Ford Genk, krijgt een traangasgranaat in het gezicht. Enkele minuten later sterft hij op de biljarttafel in café ‘De Mijnwerker’, waar enkele mijnwerkers hem in allerijl hadden binnengebracht.
Het is 31 januari 1966. In Waterschei, Genk heeft de Belgische staat net twee arbeiders gedood …
De sluiting van de mijnsite van Zwartberg, op enkele kilometers van de sites van Winterslag en Waterschei (in de Limburgse stad Genk), is een weinig gekend verhaal. En de overheid heeft duidelijk geen zin om daar iets aan te veranderen. Over deze bloedige strijd waarin mijnwerkers – en tal van mensen die hen steunden – oog in oog stonden met patronaat en regering, spreken ze niet graag. Dat blijkt nog het meest uit wat destijds gebeurde met een tv-reportage van journalist Maurice De Wilde over de gebeurtenissen. De reportage, met als titel Mijnalarm, werd eerst gecensureerd, later verboden en uiteindelijk uitgesteld naar een latere uitzenddatum. Toen de reportage een maand later toch op het scherm kwam, werd er een interview met toenmalig vicepremier Antoon Spinoy (BSP, unitaire voorloper van PS en sp.a) aan toegevoegd ...
Naoorlogse bloeiperiode
1965. De BSP en de CVP vormen in die tijd samen de Belgische regering. Op de radio hoor je The Beatles en The Rolling Stones. Anderlecht is dat jaar voor de elfde keer landskampioen voetbal geworden. We kijken allemaal nog naar de BRT – iets anders is er nog niet. In zwart-wit nog, uiteraard.
Op economisch vlak heeft niemand het over crisis. We zitten dan in wat we nu de “naoorlogse bloeiperiode” noemen. Die periode, tussen 1945 en 1973 (tussen het einde van WO II en het uitbreken van de economische crisis), wordt gekenmerkt door zeer lage werkloosheid, loonsverhogingen en steeds betere arbeidsomstandigheden … In die tijd is steenkool de voornaamste bron voor onze energiebevoorrading (54,3%). Maar stilaan winnen olie en aardgas terrein …
Op 22 december slaat het nieuws in als een bom: de mijn van Zwartberg moet dicht. Iedereen is met stomheid geslagen. Behalve de staat en de eigenaar van de mijn. De aankondiging is tot vandaag een mijlpaal in de sociale geschiedenis van België. Het is het begin van de teloorgang van de Belgische mijnen. Maar de sluitingen zullen niet helemaal verlopen zoals patronaat en regering zich hadden voorgesteld.
“Toen de regering-Harmel (PSC) op 22 december 1965 de sluiting aankondigde van vijf sites in Wallonië en van de koolmijn in Zwartberg, tegen 1 oktober 1966 – wat meteen betekende dat meer dan 4.000 mensen hun job zouden verliezen – nam de woede al snel toe. Deze beslissing leek des te minder begrijpelijk, omdat Zwartberg, een mijn met een hoog rendement, in 1964 de enige was die nog winst maakte (8 miljoen BF)”, schreef het Belgische onderzoekscentrum CRISP (een centrum voor socio-politiek onderzoek en informatie).1
Waarom gaat een mijn dicht op een ogenblik dat ze nog winst maakt? Het CRISP schuift twee hypotheses naar voren: “Enerzijds waren er productieproblemen – onder meer als gevolg van de hoge prijs en van het moeilijke proces om de vette steenkool tot cokes te verwerken – waardoor mijneigenaar Cockerill-Ougrée de aankopen voor zijn staalindustrie verminderde. Anderzijds kon de sluiting ook een nieuwe compensatiemaatregel zijn voor de sluiting van de Waalse mijnen.”
De Vlaams-nationalistische beweging was in Limburg zeer aanwezig en wilde laten uitschijnen dat de sluiting van Zwartberg een communautaire kwestie was. Toch was het een zuiver marktgestuurde economische beslissing: door de opkomst van nieuwe energiebronnen was er minder vraag naar steenkool en werden de mijnen minder rendabel.
Zalig Kerstmis en gelukkig Nieuwjaar …
De mijnwerkers van Zwartberg zijn er niet goed van. December 1965 zal voor hen geen vrolijke kerst worden. “En dat geldt eigenlijk voor de hele provincie”, vertelt ons Kris Hertogen, destijds student en later medeoprichter van wat later de PVDA zou worden. “Limburg telde in 1965 nog 30.000 mijnwerkers. En voor elke job in de mijn moet je daarnaast een baan in de onderaanneming rekenen. Meer dan een tiende van de Limburgse bevolking werkte in de sector. Limburg leefde voor een groot deel op het ritme van de mijnen.”
De arbeiders wachten evenwel de eindejaarsfeesten niet af om te reageren. Al onmiddellijk de dag nadat het nieuws van de nakende sluiting bekend raakt, komen ze op straat. Ze willen naar Hasselt trekken, de provinciehoofdplaats. Op hun zwarte spandoeken staat: “Sluiten, is dat ons kerstgeschenk?”
Tijdens een vergadering waar drie ministers hun opwachting maken – Marc-Antoine Pierson (BSP, minister van Economische zaken), Léon Servais (CVP, minister van Arbeid en Tewerkstelling) en Jos De Saeger (CVP, minister van Openbare Werken) – verklaart Marcel Cox, de voorzitter van ACV-Limburg: “Er bestaat geen echt reconversieplan.” De vakbondsdelegatie vindt dat de regering geen enkele oplossing aandraagt en verlaat de onderhandelingstafel. Einde van het sociaal overleg. Vanaf dan verloopt de dialoog op straat. De arbeiders vieren eindejaar, maar het feestmaal smaakt bitter. De arbeiders doen kracht op voor de weken die volgen ...
De bezetting en de maand uitstel
Wanneer op donderdag 27 januari 1966 de eerste ontslagbrieven in de bus vallen, is dat het startsein voor de strijd. De mijnwerkers van de middagploeg krijgen van de arbeiders bovengronds het nieuws te horen dat de ontslagbrieven zijn aangekomen. Ze beslissen dat ze op het einde van hun shift, om 22 uur, beneden in de mijn gaan blijven. De directie wil hen absoluut naar boven krijgen, zodat de nachtploeg kan afdalen. Ze stelt aan de arbeiders van de middagploeg zelfs voor dat ze al om 19 uur naar boven mogen komen, de resterende niet-gepresteerde uren zullen worden uitbetaald ... De mijnwerkers hebben snel door dat de directie zo de bezetting van de mijn wil breken en ze blijven beneden. Om 22 uur daalt ook de nachtploeg af. En de komende paar dagen zullen ook zij niet naar boven komen. Op dat moment zitten ze met zo’n 800 man op 900 meter diepte. Als het ernaar uitziet dat de mijnwerkers het hele weekend ondergronds gaan doorbrengen, laten ze de pastoor komen. Om de zondagsmis op te dragen in de ondergrond van de mijn. Ja, het Limburg van de jaren 60 is nog erg katholiek.
Vrijdag 28 januari. De mijnwerkers denken er niet aan zich gewonnen te geven. Bovengronds zien ze maar één manier om deze slag te winnen: ook in de mijnen van Winterslag en Waterschei, een paar kilometer verderop, moeten ze in staking gaan. De rijkswacht treedt aan met zwaar materiaal. De spanning voor de poort van de mijn is te snijden.
De dagen daarop zal die spanning alleen maar toenemen. De volgende dag willen de mijnwerkers van Zwartberg naar Hasselt trekken en daar een steunomhaling organiseren. De burgemeester van Hasselt, Paul Meyers (CVP), verbiedt de kompels de brug van het Albertkanaal over te steken. Ze mogen de stad niet in. Veel mijnwerkers hebben hun hele gezin meegenomen, met het idee dat het een dag van solidariteit is. De betoging wordt tegengehouden door de rijkswacht, die op een bepaald moment begint in het wilde weg erop los te slaan. Er breken incidenten uit tussen de ordetroepen en betogers. De televisie brengt er verslag van uit. Er was in de streek al heel wat sympathie voor de strijd van de mijnwerkers en die wordt nu alleen nog groter.
Maandag leggen de leiders van de Limburgse mijnvakbonden (toen nog sterk onder de invloed van BSP en CVP) een akkoord met de directie voor: uitstel met een maand voor alle ontslagen. Antwoord van de mijnwerkers: “Dat is gewoon een maand uitstel voor onze begrafenis!”
Fanfare, kinderen en traangas
Terwijl de bezetters van de mijn de zondagsmis volgen, betogen hun collega’s in Genk. Vlaamsgezinde organisaties en mandatarissen van de Volksunie zijn hier ook bij aanwezig. Niet verwonderlijk, legt Kris Hertogen – zelf een man van de streek – uit: “De Volksunie en andere nationalistische organisaties waren in die tijd goed ingeplant in Limburg. Ze hadden toen een ‘anti-establishment’-profiel. Later hebben we gezien waartoe dit heeft geleid, maar in die tijd was er links van de sociaaldemocratie nog niks om de woede van de arbeiders te kanaliseren.”
Maar vooral de mijnwerkers zijn aanwezig. Massaal. En opnieuw met vrouw en kind. Op kop van de betoging loopt een fanfare. Ook dit keer maakt dat voor de ordetroepen weinig uit. Als er relletjes uitbreken, vluchten kinderen een winkel binnen om te schuilen. De politie aarzelt niet om een traangasgranaat het gebouw in te gooien. Als Het Volk de volgende dag verslag uitbrengt over deze gebeurtenissen, schrijft de krant: “Deze granaat heeft hoe dan ook tot zeer grote verontwaardiging geleid in de cité.” Mensen die het zien gebeuren, sluiten zich aan bij de betogers om zich te verdedigen tegen de politierepressie.
Maandag 31 januari. Duizend mensen troepen samen aan de poort van de mijn van Zwartberg. De arbeiders zetten de uitbreiding van hun strijd naar de andere mijnsites in de regio voort. Er komt een eerste betoging op gang, van Zwartberg naar Winterslag. Opnieuw incidenten met de rijkswacht. De mijnwerkers hebben het kolentransport afgesneden. De arbeiders van Winterslag leggen eveneens de productie in hun mijn stil en sluiten zich aan om nog voor de middagpauze mee op te trekken naar Waterschei. De rijkswacht die zich al klaar houdt in Winterslag, beseft wat de mijnwerkers van plan zijn en begeeft zich onmiddellijk naar Waterschei om daar de betogers op te wachten. Meer dan tweeduizend mensen staan aan de poort van de mijn als de rijkswacht begint te chargeren. De rijkswacht schiet. Frontaal of in de rug. Enkele betogers zullen voor de rest van hun leven verlamd blijven. Een mijnwerker, Jan Latos, zakt in elkaar, geraakt door twee kogels in de rug. Hij is dood.2
Niet alleen kogels, de politiek schiet ook traangasgranaten af. En niet alleen om de massa uiteen te drijven, maar ook om te verwonden. En te doden. Valeer Sclep, een arbeider bij Ford Genk die in de buurt woont, sluit zich na zijn werk aan bij de samenscholing. Hij krijgt een traangasgranaat in het aangezicht. Betogers beseffen de ernst van zijn verwonding en brengen hem in veiligheid. In het achterzaaltje van café ‘De Mijnwerker’. Daar leggen ze het slachtoffer op de biljarttafel. Enkele minuten later gaat hij zijn broeder in de klassenstrijd, Jan Latos, achterna. Zeven andere arbeiders en arbeidsters raken zwaargewond.
De betogers waren eerst woedend, nu zijn ze razend. De staat stuurt alle beschikbare mankrachten en zelfs het leger om de situatie onder controle te krijgen. Roger “Pipo” Saeys, een gepensioneerde mijnwerker die actief zal zijn in de massabewegingen van de daaropvolgende jaren, herinnert het zich: “Ik was 16 die winter. Mijn vader was rijkswachter in Mechelen. In feite meer een wijkagent. Hij werd opgeroepen voor Zwartberg. Alle ordekrachten van politie en rijkswacht werden gemobiliseerd. En ook het leger. En dat terwijl Mechelen bijna honderd kilometer daar vandaan ligt. Mijn vader heeft het gewelddadige karakter van de repressie gezien en ook de woede van de mijnwerkers. Toen ik hem in 1971 vertelde dat ik in de mijn van Winterslag wilde gaan werken, was hij echt heel bang dat het opnieuw zou beginnen. (lacht) Hij had nog steeds die beelden in zijn hoofd van de rijkswachtcamions die door de betogers omver werden getrokken.”
De betoging gaat nog urenlang door. De meeste betogers weten niets van het drama van de twee doden. Nog een geluk voor de ordetroepen …
“Er waren twee doden voor nodig”
De gevolgen laten niet op zich wachten. De volgende dag wordt een akkoord gevonden, met de garantie dat Zwartberg niet mag sluiten zonder oplossing voor de arbeiders. Het is een historisch akkoord (zie kader onderaan). “Maar er moesten twee mensen voor sterven”, zegt Kris Hertogen, die zelfs vijftig jaar na datum moeite heeft zijn emoties te bedwingen. En zijn woede. “Mijn vader werkte destijds bij de KWB (Kristelijke Werknemersbeweging, n.v.d.r.) en was verbonden met de christelijke zuil. Ik zei tegen hem: ‘Als je ooit nog verkiezingsaffiches gaat gaan plakken voor de CVP, zet ik hier geen voet meer binnen.’ En ik zou het gedaan hebben ook. Hij is nooit meer voor de CVP gaan plakken. Later begreep ik dat ook hij niet akkoord ging met de gang van zaken.”
Zwartberg Blues
Kom dichterbij vrienden, ik zing u een lied
Van een provincie, Limburg geheten
Die ergens nog net binnen België ligt
Maar in Brussel wel eens wordt vergeten.
Dat Limburg was arm, maar droeg steenkool in zich
En de mannen vonden werk in de mijnen
Tot zekere dag elk een opzegbrief kreeg
Want de mijn was gedoemd te verdwijnen.
Verbittering en woede doorkruisten de streek
Vertwijfeling sliep onder de daken
Men wist, dat, al zocht men dagen in ’t rond
Men nergens aan werk zou geraken.
De wanhoop dreef mannen en vrouwen op straat
De mijnwerker eiste zijn rechten
En toen hij met woorden niet kreeg wat hij vroeg
Besloot hij ervoor te vechten.
En handen nog vuil van het harde labeur
Mijnhelmen op zwarte gezichten
Trotseerden versperring, rijkswacht, soldaat
Wijl dreigend geweren zich richtten.
De ordedienst joeg hen als dieren uiteen
Onnodig en vlug werd geschoten
’t Gepeupel werd van de straat weggeveegd
Slechts bleven gekwetsten en doden .
En Brussel gaf uitleg in cijfers en vroeg
Dat Limburg de zaak zou begrijpen
Maar waarom verbood men dan op tv
Een enquête gebaseerd op de feiten.
Nog steeds is niet ieder gelijk voor de wet
Dit mog’ uit dit lied duidelijk blijken
De steenkool kleurt de mijnwerker zwart
Zo gaat hij op een neger gelijken
Dit lied werd gezongen door Miek en Roel en is een vertaling van North Country Blues van Bob Dylan.
Vertaling: Miel Appelmans en Miel Swillens.
“Het is misschien raar om te zeggen, maar dit drama heeft de arbeidersklasse op een manier ook vooruit geholpen”, meent Hertogen. Die zwarte maandag maakte de strijd van de mijnwerkers van Zwartberg nog populairder. De gebeurtenissen zouden uiteindelijk leiden tot een akkoord, maar – nog belangrijker – ze droegen bij aan de bewustwording van een hele generatie.
Woensdag 3 februari. Jan Latos en Valeer Sclep worden begraven. Een enorme massa begeleidt hen naar hun laatste rustplaats. In die tijd woonden de mijnwerkers samen met andere arbeiders in arbeiderswijken. In die cités kende iedereen elkaar. En iedereen was ook afhankelijk van elkaar. Een van hen doden, was zoveel als een aanval op de hele cité …
Na 31 januari
Als het tv-journaal van zeven uur bericht over de doden, komt het nieuws aan als een donderslag. De dag erop al zijn er betogingen en manifestaties in scholen van Genk en Hasselt. Opnieuw reageert de rijkswacht met geweld.
Maar de woede beperkt zich niet tot de provincie Limburg. In alle grote bedrijven rond Luik en Charleroi zijn er werkonderbrekingen. De werknemers van alle afdelingen van staalbedrijf Cockerill-Ougrée komen de fabriek uit om hun verontwaardiging te uiten en trekken in een optocht door de straten van Seraing en Ougrée. Combat, het weekblad van het Luikse ABVV, schrijft: “Eens te meer hebben arbeiders het leven gelaten omdat ze niet op den dop wilden terecht komen. Deze tragische gebeurtenissen, in een moeilijke politieke context, hebben de verontwaardiging opgewekt van de hele arbeidersklasse.”3 Jammer voor de nationalisten en regionalisten in het noorden en het zuiden van het land, maar het klassegevoel staat boven de taalgemeenschap.
“Deze strijd blijft van historisch belang, want voor het eerst in de geschiedenis van strijd tegen sluitingen leidt ze tot een akkoord, door de arbeiders afgedwongen van het patronaat en bekrachtigd door de regering”, is het besluit van de Belgische Kommunistische Partij (KPB), die een jaar later in het parlement een wetsvoorstel zal indienen, dat geïnspireerd is op de strijd van Zwartberg.4 Marcel Couteau, een arbeider van Anglo-Germain (La Louvière) die later volksvertegenwoordiger werd voor de KPB, organiseerde trouwens in 1966 een uur werkonderbreking en een geldinzameling in de fabriek ten voordele van de mijnwerkers van Zwartberg. Ook andere communistische organisaties zijn actief in de solidariteit met de Limburgse mijnwerkers.
“Opmerkelijk is dat bij alle werkonderbrekingen niet enkel werd gewezen op de gebeurtenissen in Limburg, maar ook op de actuele zowel economische, als politieke en sociale situatie, zo sterk waren de arbeiders zich bewust van hun verbinding.”5
“Niet mijn schuld dat schedel mijnwerker zo broos was”
Heel wat studenten zijn bijzonder actief in de mobilisatie na 31 januari 1966. In de dagen die volgen, vinden in Gent en Leuven tal van betogingen plaats, georganiseerd door Limburgse studenten. Dat er ook in Leuven betoogd werd, is enigszins verbazingwekkend, herinnert Kris Hertogen zich. “Het was mijn eerste betoging en ik was een van de medeorganisatoren. Op de zeer behoudsgezinde universiteit van Leuven was het ook de eerste betoging in solidariteit met arbeiders. Het was nog voor de donkere tijden van ‘Walen buiten’, dat wij dan veranderden in ‘bourgeois buiten’. Maar da’s een ander verhaal.”
“Het was voor mij, zoals voor veel jongeren, de aanzet voor ons politieke engagement”, zegt Hertogen. ”Net als de mijnwerkers waren wij gedegouteerd door de BSP en de CVP. Toenmalige BSP-minister van Binnenlandse Zaken Alfons Vranckx zou enkele jaren later in het weekblad Humo verklaren dat het toch niet zijn schuld is dat de schedel van die mijnwerker zo broos was ... Zoveel ‘gewetenswroeging’ had de regering. Een paar jaar later kwam er nog een vervolg op de strijd van Zwartberg. In 1970 is het ons gelukt om samen met mijnwerkers Mijnwerkersmacht op te richten, een comité dat mee een grote staking organiseerde, die uiteindelijk zou leiden tot een loonsverhoging van 20% voor de mijnwerkers. En we hebben een beweging op gang gebracht die zich beetje bij beetje zou omvormen tot een politieke partij, de huidige PVDA.” Maar dat is nog een ander verhaal. “Of liever, een vervolg van het verhaal.”
Wat kunnen we vandaag, vijftig jaar later, leren van deze episode? “We kunnen leren wat de ware aard is van de staat”, besluit Kris Hertogen. “De aard van de staat en zijn politie.”
En hij wordt er stil van. Alsof het even weer 31 januari 1966 is in Waterschei, Genk. De Belgische staat heeft net twee arbeiders gedood …
1. De Limburgse kolenmijnen (1), Wekelijkse nieuwsbrief, 13 maart 1987 • 2. 24 jaar later deed het hof van beroep van Brussel uitspraak over de moord op Jan Latos. Het verdict: “wettige zelfverdediging” van de politie …, Le Soir, 19 april 1990 • 3. Combat, 11 januari 1966 • 4. “Wetsvoorstel ter verzekering van de wedertewerkstelling der werknemers van de mijnen en industriële ondernemingen ten einde de werkgelegenheid op peil te houden”, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 28 juni 1967 • 5. Combat, 11 januari 1966
De akkoorden van Zwartberg
Kort overzicht van de toestand voor de staking (1), het voorstel tot akkoord, verworpen tijdens de staking (2), en het definitieve akkoord (3), de “akkoorden van Zwartberg”.
1. Het Kolendirectorium had een bepaald plan opgemaakt voor het verloop van de afdankingen. Er werden weinig concrete maatregelen voorzien voor reconversie en herklassering van de afgedankte mijnwerkers. De regering vertrouwde voornamelijk op “het dynamisme van de arbeidsmarkt”. (...) Het probleem was aanvankelijk het volgende: 4.212 mensen moesten worden afgedankt, van wie 3.193 ondergrondse mijnwerkers, 794 bovengrondse mijnwerkers, 189 bedienden en 36 ingenieurs. Er werd bij de afdankingen een onderscheid gemaakt tussen drie categoriën: mijnwerkers, bedienden, ingenieurs, waarbij de laatste twee groepen bevoordeeld werden. De bedienden zouden een vooropzeg krijgen van drie maanden tot drie jaar. De ingenieurs zouden een vooropzeg genieten van minstens één jaar en maximaal drie jaar. De mijnwerkers zouden onmiddellijk ontslagen worden volgens een schema opgesteld door het Kolendirectorium. (...)
De mijnen van Winterslag, Eisden en Waterschei zouden in 1966 en 1967 ongeveer 2.500 mijnwerkers per jaar aanwerven. Deze mijnen zouden geen gastarbeiders aanwerven zolang de ondergrondse mijnwerkers van Zwartberg niet geherklasseerd waren. Tevens wezen de verantwoordelijken op de aanwezigheid van Ford Werke A.G. en Allegeny-Longdoz in Genk. (...) De afgedankte arbeiders zouden een aanpassingsvergoeding ontvangen: de mijnwerkers, die werkloos zouden worden, zouden gedurende de eerste vier maanden 100% van hun loon ontvangen, gedurende de volgende vier maanden 80% en de laatste vier maanden 60%; de mijnwerkers die zouden kunnen tewerkgesteld worden, zouden gedurende één jaar 100% van hun maandloon ontvangen.
2. Op 30 januari besloten de regering, de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties volgende maatregelen te nemen:
de afdankingen van werknemers met een vooropzeg van één jaar of minder zouden met één maand worden uitgesteld. Dit was de belangrijkste maatregel van het akkoord. Het feit dat er vóór 1 maart 1966 geen afdankingen zouden plaatshebben was van doorslaggevende aard opdat de vakbonden hun akkoord betuigden.
De reeds getroffen afdankingen zouden ingetrokken worden. De betrokken arbeiders zouden kunnen herplaatst worden naargelang de vraag van de andere mijnen.
Er zouden ook een twaalftal minder belangrijke, elementaire sociale waarborgen gegeven worden: het personeel dat in mijnhuizen woonde, mocht nog één jaar na de afdankingen in het huis blijven; mindervaliden werden zo lang mogelijk in dienst gehouden ...
De mijn zou alleszins gesloten worden per 1 oktober 1966.
De mijnwerkers verwierpen dit akkoord resoluut. De mijnwerkers stelden op 31 januari de volgende eisen: geen sluiting, geen afdankingen voor de eerstvolgende drie jaar, intrekking van de gegeven vooropzeggen, herklasseringswaarborg voor alle arbeiders, geen inmenging van de vakbonden.
3. Op 1 februari, daags na de tragische gebeurtenissen, nam de Gewestelijke Adviesraad voor het Kempens Bekken een protocolakkoord aan, dat later door alle partijen zou aanvaard worden. Dit akkoord bepaalde dat:
de sluitingsdatum van de steenkoolmijn van Zwartberg zou vastgesteld worden afhankelijk van de herplaatsingsmogelijkheden voor het personeel, de herplaatsingsvoorwaarden zouden onmiddellijk onderzocht en de herplaatsingen zouden onmiddellijk uitgevoerd worden,
De steenkoolproductie zou verminderd worden a rato van de personeelsvermindering,
Bedienden zouden tewerkgesteld blijven zolang de mijnexploitatie zou voortduren.
In theorie bleek dit een tamelijk gunstige overeenkomst te zijn, doch volgens verscheidene getuigenissen werd dit akkoord in de praktijk slecht toegepast en veroorzaakte het veel menselijk leed.
Uittreksels uit “De staking van 1970 in het Kempisch steenkoolbekken”, Tielens Johan, Iven Johny, Economische hogeschool Diepenbeek (Hasselt), 1976
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van december 2015. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.