1916, de Grote Oorlog aan de Grote Meren
De veldslag bij Tabora in 1916 is minder bekend dan de slag bij Verdun of de slag om de IJzer. Toch laat hij zijn sporen na in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog (en op de lichamen van de Congolese soldaten die België erheen stuurde). Terugblik op een vergeten bladzijde uit de Groote Oorlog en het Belgische kolonialisme.
Begin 20ste eeuw staat de heersende klasse in Europa onder hoogspanning. De elite heeft af te rekenen met een arbeidersklasse die steeds meer opkomt voor haar sociale rechten. En daarnaast zijn ze onderling in een concurrentiestrijd verwikkeld om nieuwe afzetmarkten te vinden. Op dat moment is heel Europa een kruitvat geworden dat niet veel nodig heeft om te ontploffen. De spreekwoordelijke vonk is de moord op de Oostenrijks-Hongaarse kroonprins Frans Ferdinand. De daaropvolgende explosie zal tien miljoen mensenlevens kosten.
De verhalen van de veldslagen aan de IJzer, rond Ieper, Verdun, de Somme en de Marne … zijn gekend. Maar dat er ook in Afrika bloed vloeide, glipte grotendeels door de mazen van onze geschiedenisboeken …
Duitsland wil zijn schade inhalen
September 1916. Terwijl in Europa voor het eerst tanks worden ingezet op het slagveld – tijdens de slag aan de Somme – wordt ook duizenden kilometers zuidelijker hevig gevochten. 6.800 kilometer verder, om precies te zijn, ziet het slagveld er wel heel anders uit. In Tabora, op dat moment het administratieve centrum van Duits Oost-Afrika, geen tanks, of loopgraven, of mosterdgas. Wel bloed. Veel bloed.
Op het einde van de 19de eeuw stelt het Duitse keizerrijk vast dat het op koloniaal vlak te lang getreuzeld heeft. Auteur Lucas Catherine schreef in zijn boek Loopgraven in Afrika: “De Duitsers waren laatkomers in de Europese wedren naar kolonies. De Nederlanders zaten al in 1487 in Kaapstad en in 1596 in Java. De Portugezen arriveerden in 1498 in Mozambique en de Fransen namen in 1674 Gorée (Senegal) over van de Nederlanders. Groot-Brittannië penetreerde vanaf 1639 India en zat in 1861 in Nigeria. De Duitsers zaten toen nog thuis.”1
Afrika is in die tijd door iedereen begeerd, maar het is ondertussen al verdeeld onder de Europese koloniale machten Frankrijk, Italië, Portugal, Spanje, Groot-Brittannië en België. Duitsland wil daar iets aan doen en neemt Zanzibar, een eilandengroep voor de Afrikaanse oostkust, in. Even later volgt een stuk van het huidige Tanzania, dat Duitsland moet delen met Groot-Brittannië. Vervolgens komt West-Afrika aan de beurt. Vanaf 1883 bezet Duitsland Namibië, Togo en Kameroen. In 1885 wordt Duits Oost-Afrika officieel erkend op de Conferentie van Berlijn, waar het zwarte continent verdeeld wordt onder de Europese kolonisatoren. Leopold II wordt er de officiële eigenaar van Congo (dat in 1908, een jaar voor zijn dood, aan België overgedragen wordt).
“Industriële grootmachten, grote banken en grote bedrijven wilden nieuwe kolonies voor de grondstoffen, de afzetmarkten, de goedkope werkkrachten en de investeringsmogelijkheden. Dat is zeker een van de grote redenen voor de oorlog.”
(Jacques Pauwels in een interview op solidair.org, 11 augustus 2014)
Niet tevreden
Maar Duitsland is niet honderd procent tevreden. Het heeft een vrij arme kolonie “geërfd” waar maar bitter weinig grondstoffen te roven zijn – in de bodem van Duits Oost-Afrika is alleen maar mica te vinden (een licht doorschijnend mineraal dat bestand is tegen hoge temperaturen). Bovendien keldert de lokale economie in Oost-Afrika door de dalende katoenprijs tussen 1900 en 1911. De Duitsers werpen een begerige blik op het naburige Congo. Vooral in het oostelijke deel van de Belgische kolonie liggen schier onuitputtelijke ertsvoorraden zomaar voor het grijpen. En de Belgen zijn er volop hun slag aan het slaan.
Duitsland ziet het gebeuren en droomt van een kolonie in Centraal-Afrika, die niet alleen Duits Kameroen omvat, maar ook Frans Congo, Belgisch Congo en Angola. Duitsland wil één grote kolonie onder de naam Deutsch-Mittelafrika, Duits Midden-Afrika.
In juni 1905 beginnen de Duitsers vanuit Dar es Salaam (Tanzania) aan de Indische Oceaan met de aanleg van een grote centrale spoorlijn. Die moet via Tabora naar Kigoma lopen aan het Tanganyikameer, de westelijke grens van Tanzania en de oostgrens van Belgisch Congo. In 1914, net voor het begin van de oorlog, is de spoorlijn klaar. In 1913 probeerde de Deutsche Bank nog een partnerschap op te starten met de Belgische Société Générale (die op dat ogenblik zowat de hele Congolese economie in handen had). Bedoeling van de Duitsers is ook in Angola een spoorwegnet aan te leggen. Dat spoornet zou de expansie van een Deutsch-Mittelafrika kunnen vergemakkelijken. Maar de Belgische koning Leopold II koestert dezelfde plannen ...
Concurrentie tussen imperialisten
Om een gewapend conflict in Afrika te vermijden, probeert Duitsland via onderhandelingen met Groot-Brittannië een en ander te regelen. Historicus Jacques Pauwels: “[Duitsland] dacht België te kunnen inlijven. En Groot-Brittannië was bereid om daarover een akkoord te sluiten. Het moest niet noodzakelijk tot oorlog leiden. De concurrentie tussen imperialistische landen kon ook opgelost worden door onderlinge akkoorden. Binnen de Engelse elite was er een grote groep die eigenlijk liever samenwerkte met Duitsland dan met Frankrijk. Om de Duitsers tevreden te stellen waren die bereid om Duitsland Belgisch Congo te geven.”2
Maar de Duitsers en de Britten komen niet tot een akkoord en op 28 juli breekt de Eerste Wereldoorlog uit.
Aanvankelijk stelde België zich neutraal op, een koers die de Europese grootmachten het nieuwe land bij zijn onafhankelijkheid in 1830 hadden opgelegd. Ook Congo bleef neutraal. Dat valt op te maken uit het telegram van de minister van Koloniën aan de Gouverneur-generaal van Congo, gedateerd op 6 augustus: “Brussel. Duits leger is Belgisch grondgebied binnengevallen op 4 augustus. België wil de oorlog niet uitvoeren naar Afrika. Volg dus een stikt neurale koers op de grens tussen Congo en de Duitse kolonies.”
“In 1914 was Congo net zo neutraal als België”, schrijft auteur en historicus David Van Reybrouck in Congo. Een geschiedenis.3 “Dat moest wel: beide landen waren ooit als bufferstaat bedacht tussen rivaliserende grootmachten. Voor Congo was die neutraliteit bepaald in de slotakte van de Conferentie van Berlijn. Maar op 15 augustus 1914, elf dagen na de Duitse aanval op België, kwam daar een einde aan. Voor het dorp Mokolubu aan de Congolese zijde van het Tanganyikameer doemde een stoomboot op. Die kwam van de overzijde, de Duitse zijde. Het schip vuurde op een plaatselijke uitspanning en bracht een vijftiental prauwen tot zinken. Een detachement Duitse soldaten ging aan land en sneed op veertien plekken de telefoonkabel door.
Een week later werd de haven van Lukuga aangevallen. Zo begon de Eerste Wereldoorlog in Congo.”
De “Force Publique”
Voor aanval en verdediging rekende de Belgische kolonie op haar “Force Publique” (FP), ook wel Openbare Weermacht of Kongolese Weermacht genoemd. Die koloniale politie – en de facto het Congolese leger – opgericht in 1885 in opdracht van Leopold II, bestond uit zwarte soldaten en blanke officieren (waaronder een aantal Scandinavische huurlingen). De FP kwam niet onbeslagen aan de start van deze eerste grote wereldbrand. Lucas Catherine: “De Kongolese Weermacht zal gevechtservaring opdoen tijdens de oorlog tegen de Zanzibari, een oorlog om de controle van de ivoorhandel. Ivoor was toen het duurste Congolese uitvoerproduct. (…) Vervolgens voerde de Weermacht een oorlog tegen de Mahdisten in Zuid-Soedan (1893-1910). De Mahdi was de leider van de antikoloniale opstand tegen de Britten in Soedan. Leopold profiteerde van de gelegenheid om onder het mom van de Britten te helpen, door te stoten naar de Nijl en daar Lado en Rejaf te veroveren, twee enclaves die hij vervolgens als dank in pacht kreeg tot aan zijn dood.” In die periode slaat de FP ook meerdere opstanden van Congolezen tegen de koloniale machthebbers neer.
Tijdens de oorlog vecht de FP op drie fronten tegelijk. Ze levert hulp aan de Franse en Britse bondgenoten in Kameroen en Rhodesië (een Engelse kolonie; het huidige Zambia en Zimbabwe) en moet daarnaast het overgrote deel van zijn manschappen inzetten voor de oorlog in Oost-Afrika.
David Van Reybrouck: “De aanvoerder van de Force Publique, generaal Tombeur, liet een grote troepenmacht opbouwen aan de oostgrens van Congo. Hij bracht vijftienduizend manschappen bijeen, allen voorzien van geweren en munitie. Logistiek moet het een nachtmerrie geweest zijn om al dat materieel ter plaatse te krijgen. Duizenden en duizenden dragers stonden in voor het transport. Voor elke soldaat die ten strijde trok, waren er grofweg zeven dragers nodig.”
In zijn boek vertelt Lucas Catherine terloops dat er voor een blanke officier wel twintig dragers nodig waren. Net als de soldaten, mochten de dragers zich laten vergezellen door hun gezin. De vrouwen maakten het eten klaar, de kinderen sprokkelden brandhout.
“Men dronk uit poelen, men dronk zijn eigen urine”
De levensomstandigheden van de soldaten, en vooral van de dragers, waren abominabel. Het aantal doden door ontbering en ziekte liep sterk op. David Van Reybrouck: “Drinkwater was schaars. Men dronk uit poelen, men dronk zijn eigen urine. Er was een schrijnend tekort aan eten, tenten en dekens, terwijl men door de hooglanden van de Kivu trok met zijn frisse nachten. Naar schatting vijfentwintigduizend dragers kwamen om.”
De logistiek was dus de grootste uitdaging. Om de troepen vanuit Kivu naar het Victoriameer te verplaatsen moet je de soldaten en de dragers te eten geven. De koloniale overheid verplicht de Oost-Congolezen dan ook om hun productie van rijst en goud op te drijven. Om dat doel te bereiken, zijn geweld en wreedheid geduchte wapens, zowel om soldaten en dragers te rekruteren als om de boeren te verplichten hun productie op te drijven.
De dragers werden ter plaatse gerekruteerd. Dat leidde tot een ernstige ontvolking van de betrokken gebieden. Ook vrouwen en kinderen werden ingezet voor allerhande karweien. Dat leidde er op zijn beurt dan weer toe dat de velden niet langer bewerkt werden, met alle dramatische gevolgen van dien voor de Congolezen. In de regio van Kivu (Noordoost-Congo) waar de meeste karavaandragers vandaan kwamen, heerste hongersnood. Dorpshoofden verkochten leden van hun eigen familie om aan de behoeften van hun dorp te kunnen voldoen. Wanneer missionaris Albert Smulders een artikel publiceert in een Nederlandse krant om die praktijken aan te klagen, beschuldigt generaal Tombeur hem van pro-Duitse sympathieën. De pater wordt teruggeroepen naar Europa.
In totaal werden meer dan 260.000 dragers ingezet (ter vergelijking: de totale troepensterkte van het Belgisch leger in Europa bedroeg 350.000 manschappen). Tussen augustus 1914 en mei 1916 transporteerden de Congolese dragers 128.853 ladingen met een gemiddeld gewicht van 30 kg. Een dagmars begon om 5 uur ’s morgens. Tussen 11 en 14 uur werd een pauze ingelast om te ontsnappen aan de grootste hitte. Rond 8 uur ’s avonds eindigde de mars. Op die manier werd dagelijks zo’n 20 kilometer afgelegd. Bij de soldaten lag het sterftecijfer op 15%. Bij de dragers liep dat gemakkelijk op tot 49%.
Een drager verdiende een soldij van 21 centiem per dag. Daarnaast kreeg hij een bijkomende vergoeding van 1,25 frank voor elke volledig uitgevoerde dienstmaand. De uitbetaling vond plaats op het einde van zijn contract. Als hij dan nog leefde.
Hoe België Rwanda en Burundi inneemt
In eerste instantie bezetten de Duitsers het volledige Tanganyikameer. Maar wanneer er versterking aankomt, slagen de Belgen erin de vijandelijke vloot te verslaan. Als de controle over het grote meer herwonnen is, valt de FP aan in oostelijke richting.
In april 1915 beslist minister van Koloniën Renkin dat België de districten Ruanda en Urundi van Duits Oost-Afrika moet aanvallen. Die verovering moet het verlies compenseren van de enclave Lado. België had Lado in 1910 immers (weer) moeten afstaan aan de Britten …
Begin 1916 verzamelt het Noordelijk Commando van de FP de troepen. Ze stoten door op een front te noorden van het Tanganyikameer en ten zuiden van het Victoriameer. De FP ontplooit zijn troepen op drie fronten. Luitenant-kolonel Olsen leidt de Brigade Zuid in de regio tussen het Kivumeer en het Tanganyikameer. De Brigade Noord, onder leiding van kolonel Molitor, vertrekt vanuit het noorden van het Kivumeer. Op het derde front is het Bataljon Tanganyika actief. Het staat onder leiding van luitenant-kolonel Moulaert.
Op 9 mei wordt Kigali (de hoofdstad van het huidige Rwanda) haast zonder slag of stoot veroverd. Na een lange, moeilijke tocht en zware gevechten in de buurt van Nyansa, ten zuiden van Kigali, geeft koning Musinga van Rwanda zich over aan kolonel Molitor. De troepen van majoor Olsen rukken op naar Usumbura (ex-Bujumbura) en veroveren de stad op 6 juni. In juli zijn Ruanda en Urundi (die voortaan Rwanda en Burundi zullen heten) volledig bezet. Zware gevechten zijn daar niet voor nodig. De Duitsers zijn volkomen verrast door de snelle opmars van de FP. Ze dreigen omsingeld te worden en moeten zich terugtrekken naar het zuiden en het oosten.
Op 28 juli valt Kigoma. Kigoma is de grootste Duitse basis aan het Tanganyikameer en het eindstation van de spoorlijn die via Tabora naar Dar es Salaam loopt. Het volgende doel is dan ook Tabora.
Tabora
De stad werd in 1852 gesticht door de Arabieren en is de belangrijkste handelspost tussen Congo en de oostelijke administratieve centra van Duits Oost-Afrika.
Tabora valt op 19 september. Kapitein Pieren leidt de spits van de gevechtscolonne en bereikt als eerste Tabora. Hij ontdekt er 129 gevangen FP-soldaten. Onder hen twee blanken. Een van hen is erin geslaagd een Belgische vlag verborgen te houden. Die wordt gehesen in plaats van de witte vlag die de Duitsers aan hun hoofdkwartier hadden opgehangen als teken van overgave. De Belgische vlag zal vijf maanden boven Tabora wapperen, tot de stad op 25 februari 1917 wordt overgedragen aan de Britten.
Ondanks het succes van de FP, stelt de Belgische minister van Koloniën zich tevreden met Rwanda en Burundi als oorlogsbuit. De militairen zélf wilden de veroverde gebieden tussen het Victoriameer en Karema, de eerste Belgische kolonie op de zuidoostelijke oever van het Tanganyikameer graag behouden, maar ze moeten zwichten voor de Britse eisen en trekken zich terug.
Op 21 augustus 1919 beslissen de toenmalige vijf grote mogendheden (de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk, Japan en Italië dat Rwanda en Burundi definitief als mandaatgebied aan België worden overgedragen. Op die manier worden de Belgische oorlogsinspanningen in Afrika ‘beloond’. In 1922, ratificeert de Volkerenbond die beslissing en vanaf 12 augustus 1925 worden Rwanda en Burundi officieel bestuurd vanuit Congo.
Geen Belgische Afrikaanse soldaten
In tegenstelling tot Frankrijk en Groot-Brittannië heeft België nooit soldaten uit zijn koloniale gebieden naar het Europese front gestuurd.
Reeds onder Leopold II wilde de Belgische kolonisator het aantal Afrikanen dat naar België kwam strikt beperken. Aan de gevechten aan het IJzerfront namen, bijvoorbeeld, maar 27 Congolezen deel.
Historicus en professor Jean-Marie Mutamba Makombo schrijft: “In 1915 stelde een hoge functionaris van het ministerie van Koloniën aan zijn chef voor de FP in Europa in te zetten zoals de Fransen dat hadden gedaan met hun Senegalese infanteristen. De Belgische minister van Koloniën, Jules Renkin, verzette zich tegen dat voorstel. Hij vreesde dat contacten tussen Afrikaanse en blanke soldaten aan het Belgische front, de eerbied van de Congolezen voor de blanken in Congo zou ondermijnen.4
“De Afrikaanse soldaat die in Europa blanken heeft gedood, die hen met de bajonet op het geweer heeft afgemaakt en die seksuele contacten heeft gehad met blanke vrouwen, verloor zijn vertrouwen in de superioriteit van het blanke ras,” zo schrijft journalist Edmund Morel.5
Lucas Catherine: “In totaal zijn er 29.000 leden van de FP gesneuveld tijdens de oorlog in Afrika. Ter vergelijking: aan het IJzerfront sneuvelden, afhankelijk van de bron, naar schatting 13.716 tot 35.000 Belgische soldaten. De oorlogsinspanningen van de Congolese FP is dan ook van dezelfde orde als die van het Belgisch Leger.”
Vele gevolgen
“De Wereldoorlog had niet alleen gevolgen voor de mannen van de Force Publique”, schrijft David Van Reybrouck. “In de mijnen van Katanga zaten de kompels niet stil. De ontginning draaide op volle toeren. Al waren de financiële banden met Brussel verbroken, de vraag naar koper was door de oorlog dramatisch toegenomen. In volle oorlogstijd evolueerde de koloniale export van 52 miljoen Belgische frank in 1914 naar 164 miljoen in 1917. De Britse en Amerikaanse bommen in Passendale, Ieper, Verdun en langs de Somme hadden hulzen van messing die tot 75 procent Katangees koper bevatten.”
“De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor Belgisch Congo waren aanzienlijk. Vooreerst territoriaal. Op de conferentie van Versailles werd in 1919 beslist om de Duitse kolonies te verdelen onder de overwinnaars. (…) België kreeg de voogdij over twee minuscule landjes aan zijn oostgrens, de historische koninkrijkjes Rwanda en Burundi (toen nog Ruanda en Urundi). In 1923 bekrachtigde de Volkenbond deze mandaatgebieden. Op papier was een mandaatgebied geen kolonie, in de praktijk bestond er weinig verschil. Ook hier paste men het rigide en pas ontwikkelde begrippenkader van de antropologie toe. Ook in de mandaatgebieden, zo redeneerde men, had je ‘rassen’. Die waren absoluut: je was óf Tutsi, óf Hutu óf Twa (pygmee). (…) Dat de grenzen tussen die tribale groepen eeuwenlang diffuus waren geweest, werd vergeten. De gevolgen van die nalatigheid zouden in de tweede helft van de twintigste eeuw desastreus blijken.”
“Generaal Tombeur werd in de adelstand verheven – zijn nieuwe naam luidde, plots nogal toepasselijk, Tombeur de Tabora – en in Sint-Gillis bij Brussel werd een gestileerd monument voor hem opgericht. In Congo kreeg Tabora de bijklank van een mythische verovering waar nog generaties schoolkinderen over zouden horen”, schrijft David Van Reybrouck.
Over de slag van Tabora, het orgelpunt van de Oost-Afrikaanse campagne van de FP, vind je in de schoolboeken echter niet zoveel terug. Net zomin als je iets vindt over de reële gevolgen van de kolonisatie van Congo, Rwanda en Burundi. Toch stelt Jacques Pauwels: “Wat de Belgen in Congo gedaan hebben, is veel erger dan wat de Duitsers gedaan hebben in België, maar het slachtofferschap van België, dat is een mooi thema voor onze geschiedenisboeken.”
“Je denkt dat je sterft voor je vaderland, maar je sterft voor de industriëlen,” noteerde de Franse schrijver Anatole France in 1922. De Congolese soldaten hadden nooit de ambitie om voor hun vaderland te sterven; ze hadden er (nog) geen.
1. Loopgraven in Afrika (1914-1918), Lucas Catherine, uitg. EPO, 2013
2. “Imperialisme en angst voor revolutie waren echte redenen van WO I”, solidair.org, 11 augustus 2014
3. Congo. Een geschiedenis, David Van Reybrouck, uitg. De Bezige Bij, 2010
4. “La participation du Congo à la première Guerre mondiale”, Le Potentiel, november 2016
5. Geciteerd in Dick Van Galen Last, “Black Shame” in History Today, vol. 56, Londen 2006
De Congolezen in de Groote Oorlog: Onbekend op dit adres?
In het kader van de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog, organiseren het Koninklijk Instituut voor Midden-Afrika en het Instituut voor Veteranen een fototentoonstelling doorheen het land.
- Januari en februari 2017: Ottignies, la Galerie Douaire, Avenue du Douaire 2
- Maart, april en mei 2017: Oostende, de Nieuwe Gaanderijen
- Juni, juli en augustus 2017: Namen, Jardins du Maïeur
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van december 2016. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.