Waarom inflatie de werkende klasse veel geld kost
Het leven wordt steeds duurder. De prijzen zijn in de laatste veertig jaar nooit zo hard gestegen als nu. Inflatie heet dat. Dat fenomeen leidt tot een diepe koopkrachtcrisis voor de werkende klasse en enorme moeilijkheden voor kleine bedrijven. Wat is hier aan de hand? Wie is verantwoordelijk? En wie zijn de winnaars van de crisis?
Weet je nog toen de diesel 1,20 euro per liter stond? Toen een grof brood bij de bakker minder dan 2 euro kostte of 4 euro genoeg was voor een durum-friet met andalousesaus. Of toen je om en bij de 150 euro per maand kwijt was aan gas en elektriciteit, en met wat geluk bij de afrekening nog wat terug kreeg? Het lijken lang vervlogen tijden, maar in de zomer van 2020 waren dat de prijzen. Een dikke twee jaar geleden dus.
“Prijzen verlagen? Perfect mogelijk! Kijk naar Frankrijk”
De prijzen van heel wat consumptiemiddelen stijgen sindsdien razendsnel. Sinds de jaren 1970 hebben we dat niet meer meegemaakt. Het verandert hoe we in het leven staan, hoe de economie werkt, en natuurlijk ook de inzet van de strijd voor hogere lonen en meer koopkracht. Want wanneer de prijzen meer dan twaalf procent per jaar stijgen, volstaat een loonsverhoging van een paar procent hoegenaamd niet.
Wanneer we spreken over snel stijgende prijzen, dan valt al snel de economische term “inflatie”. De inflatie is hoog wanneer een hoop prijzen van producten en diensten snel stijgen. Die prijzen worden door economen nauwgezet opgevolgd. En dat mag je best letterlijk nemen (zie kader).
De prijzensnuffelaars
Economen gaan door de kassaticketjes van supermarkten en groothandels, volgen de prijzen van nieuwe energiecontracten, huurcontracten, telefoonabonnementen, ze volgen zelfs de prijzen waaraan nieuwe en tweedehands auto’s verkocht worden. Dat doen ze iedere maand. Zo kunnen ze vergelijken met de prijzen van het jaar ervoor. Als gemiddeld gezien de prijzen op een jaar gestegen zijn met 2%, dan spreken we van een inflatie van 2%.
Maar vergis je niet, de inflatie meet alleen hoe veel duurder producten geworden zijn in vergelijking met het voorgaande jaar. Als de prijzen langer dan een jaar hoog blijven maar niet nog meer stijgen, zoals we nu zien met de energieprijzen, dan kan de inflatie wel dalen maar wil dat niet zeggen dat energie plots betaalbaar geworden is.
De laatste tien jaar was de inflatie laag, ongeveer tussen 0% en 4%. In 2015 was ze zelfs even negatief, wat wil zeggen dat de prijzen op een jaar gedaald waren. Maar in oktober 2022 was de inflatie met meer dan 12% plots ongezien hoog. Zo’n hoge inflatiecijfers hebben we sinds de Tweede Wereldoorlog maar één keer gezien: in de zomer van 1974, ten tijde van de oliecrisis. Maar hoewel de inflatie even hoog is als in de jaren 1970, zijn de onderliggende redenen vandaag helemaal anders.
Vandaag zijn het in de eerste plaats de prijzen voor energie, voeding en transport die zorgen voor een hoge inflatie. De prijs voor elektriciteit steeg op een jaar tijd met 80%, die van aardgas met 65%, maar ook voedingsproducten als olies en vetten werden 40% duurder, graan meer dan 30%. Stuk voor stuk prijsstijgingen die de werkende klasse extra hard raken, want laten voeding, energie en transport nu net zaken zijn waar we echt niet zonder kunnen.
Lees verder onder de foto
Economen tasten in het duister over waar de prijzen in de nabije toekomst heen gaan. Al een jaar lang voorspellen ze dat de hoge inflatie niet lang meer zal duren, even lang moeten ze vaststellen dat hun modellen niet meer werken en moeten ze hun voorspellingen iedere maand naar boven bijstellen.
Het is dus onduidelijk hoe lang deze speciale situatie nog zal aanhouden en welke effecten de hoge en snel stijgende prijzen zullen hebben op de werking van de economie. Men denkt dat in 2023 de Europese economie deels zou kunnen stilvallen en de Eurozone in een recessie zou kunnen storten. Voeg daar een hoge inflatie aan toe en je zou een explosieve cocktail kunnen hebben.
Maar zover zijn we nog niet. In deze speciale tijden is het belangrijk dat we als werkende klasse blijven strijden voor meer koopkracht en ons niet laten doen door patronale economen, zoals die van het VBO of VOKA, die steeds de kant van het grote geld volgen. Bij een stijgende inflatie moeten we ons immers koest houden, zo klinkt het. Zeker geen “onbetaalbaar” hogere lonen eisen, want dat zou volgens hen leiden tot een uit-de-hand-lopende inflatie. Bij dalende inflatie, zoals we in december 2022 meemaakten, klinkt het dat het ergste achter de rug is en we dus niet meer moeten opkomen voor lagere prijzen. Het kapitalistisch systeem van de vrije markt zal daar vanzelf wel voor zorgen.
Versta dit niet verkeerd. In beide gevallen probeert men de werkende klasse te verhinderen op te komen voor meer koopkracht, om zo de winsten van de grote bedrijven te beschermen. En als ze het echt niet meer kunnen verdedigen, dan zijn de hoge prijzen uitsluitend de schuld van Poetin en de oorlog in Oekraïne, zeker en vast niet van het winstbejag van de grote bedrijven.
Om klaarder te zien in deze situatie, moeten we teruggaan naar de bron en de vraag stellen wie eigenlijk over de prijzen beslist.
Zowel lonen als prijzen zijn inzet van de klassenstrijd
De prijzen van producten stijgen, zo ver zijn we al. Maar heb je er ooit bij stilgestaan wie die prijzen bepaalt? Wie er bijvoorbeeld beslist dat een pot mayonaise sinds enkele maanden meer dan twee euro moet kosten? Het zijn alvast niet de winkelmedewerkers die dat beslissen, en er is ook geen enkele wet die dat oplegt. Het zijn de bazen die beslissen. De bazen van de fabrieken waar arbeiders die pot maken, en de bazen van de supermarkten waar je de pot koopt. Op de vrije markt geldt immer dat de prijs van een product gelijk is aan wat de consument ervoor wil geven.
Maar die uitleg volstaat natuurlijk niet. Want waarom stijgen de prijzen dan nu plots zo hard? Eenvoudig gezegd bestaat de prijs van een product uit de som van drie onderdelen: de prijs van de productiemiddelen (grondstoffen, energiekosten, kosten van machines, ...), de lonen en de winst.
Wat doet de baas dan als de energieprijzen plots sterk stijgen? Wel, dan heeft hij drie keuzes. Ten eerste kan hij de oude prijs behouden en moeten de hogere energieprijzen opgevangen worden door lagere lonen of lagere winst. Ten tweede kan hij zijn producten in prijs doen stijgen, in verhouding met de gestegen energieprijzen. Zo rekent hij eigenlijk gewoon de prijsstijgingen door naar ons. Dat zorgt natuurlijk ook voor hogere prijzen in het algemeen, en dus een inflatie. Ten derde kan hij, als hij echt sterk staat in zijn sector en niet veel concurrentie heeft, zijn prijzen meer verhogen dan strikt noodzakelijk om de hogere energiekosten te kunnen opvangen. Op die manier maakt hij van de situatie gebruik om extra winst te kunnen maken. Dat noemen we “overwinst”.
“Grote bedrijven boeken recordwinsten, wij hebben recht op ons deel van de koek”
De drie keuzes die de kapitalist kan maken, zetten hem lijnrecht tegenover de belangen van de werkende klasse. Bij de eerste keuze zal hij druk zetten op de lonen om zijn winsten te kunnen garanderen. Bij de twee andere keuzes valt hij de werkende klasse niet aan in hun loon, maar in hun koopkracht. Omdat wij uiteindelijk de prijzen betalen die de kapitalisten beslissen, hebben we dus ook baat bij lagere prijzen. Zij willen net hogere prijzen, om hun winst te behouden of zelfs te verhogen.
Daarom zeggen we dat zowel lonen als prijzen de inzet zijn van de klassenstrijd. In beide gevallen is het een gevecht over hoeveel winst de kapitalist kan maken. Op deze manier staan lonen én prijzen tegenover de winst.
De idee dat we als werkende klasse samen kunnen vechten voor lagere prijzen is iets wat we de laatste vijftig jaar verleerd zijn. Toen in de jaren 1960 de grote automobielvakbonden in de Amerikaanse auto-industrie onderhandelden met de bazen, ging de discussie niet alleen over de lonen en arbeidsvoorwaarden van de arbeiders maar ook over de prijs van de wagens die de arbeiders produceerden. Ze wisten immers maar al te goed dat het de arbeiders waren die de wagens zouden kopen, en ze wilden vermijden dat hogere lonen gecompenseerd zouden worden door hogere autoprijzen.
Vandaag moeten we die spirit terug bovenhalen en naast het opkomen voor hogere lonen ook terug de te hoge prijzen in vraag stellen. Of het nu gaat over hoge energiefacturen of hoge voedingsprijzen, het is uiteindelijk de werkende klasse die de rekening betaalt. Lonen én prijzen maken dus deel uit van de klassenstrijd. Dat is belangrijk, want de vrije prijsbepaling zorgt er vandaag voor dat enkele bedrijven enorm profiteren van de hoge inflatie.
De overwinsten van enkele multinationals verhogen de inflatie
De Belgische bedrijven maken al jaren heel veel winst, zo berekende de progressieve denktank Minerva. Maar sinds de inflatie begon toe te nemen, zijn de winsten nog sneller gestegen. Om erachter te komen waar al die extra winsten vandaan komen, berekende de denktank hoeveel van de hoge inflatie te maken heeft met hogere invoerkosten, hoeveel met hogere winsten en hoeveel met lonen die stijgen om het duurdere leven te compenseren. Wat blijkt: veruit het grootste deel van de inflatie wordt veroorzaakt door bedrijven die hun winsten proberen op te krikken door prijzen meer te verhogen dan nodig om hogere energiekosten te dekken. Van iedere euro die we door de hoge inflatie meer uitgeven, vloeit 63 cent naar grote buitenlandse multinationals en 18 cent naar overwinsten van Belgische bedrijven. Wat de lonen betreft, komen ze op slechts 11 cent per euro. Veel minder dus dan de overwinsten van de Belgische en multinationale bedrijven.
Lees verder onder de foto
Wat de Belgische denktank vaststelt, is een internationaal fenomeen. We zien dat een handvol multinationals, en ook Belgische bedrijven, sinds anderhalf jaar de hoge prijzen misbruiken om overwinsten te maken. Hierdoor verhogen ze nog eens extra de inflatie.
Van lockdown naar inflatie
De inflatie begon anderhalf jaar geleden toe te nemen, bij de heropstart van de economie na de corona-lockdown. Die heropstart van de wereldeconomie nam echter een valse start. De economie werd gedomineerd door tekorten en bevoorradingsproblemen. In de automobielsector bijvoorbeeld werden heel wat productielijnen, zoals die van Volvo Gent, tijdelijk stilgelegd omdat er een wereldwijd tekort aan elektronische chips was. Geen computerchips, geen auto’s. Als gevolg stegen de prijzen van nieuwe én van tweedehandswagens.
Tegelijk verliep het wereldwijd goederentransport enorm stroef. Omdat heel wat havenarbeiders tijdens de pandemie ontslagen waren, moesten schepen wekenlang wachten om gelost te worden. De prijzen om containers te verschepen, stegen met meer dan 500%. Ook dat duwde de prijzen van de eindproducten omhoog. De prijzen van grondstoffen gingen aan het stijgen omdat hun productie tijdens de lockdown ook deels was stilgelegd en ze de heropstart van de economie niet konden volgen. De prijzen voor metalen en landbouwproducten klommen naar bijvoorbeeld naar ongeziene hoogtes, de olieprijs steeg met 150%, wat we meteen zagen aan de pomp, en vooral de prijs van aardgas ging de lucht in. Op één jaar tijd was die vervijfvoudigd. Dat was het startschot van de energiecrisis die we vandaag volop doormaken. Dit was nog voor de Russische inval in Oekraïne.
Al die prijsstijgingen zorgen uiteraard voor een hogere inflatie, 4% berekende men toen in oktober 2021. De energieprijzen waren toen duidelijk de grote schuldige. Toen Poetin in februari Oekraïne binnenviel, steeg de gasprijs nog meer. De onzekerheid over de bevoorrading en de geopolitieke sancties en tegensancties duwden de prijs van aardgas naar een niveau acht tot tien keer hoger dan normaal. Omdat het Europees energiesysteem zo afhankelijk is van de prijs op de gasmarkt, was deze stijging meteen te zien in de facturen van de mensen. Dat heeft dan weer effect op de inflatie.
Maar de oorlog in de broodmand van Europa, zoals de regio waar wordt gevochten wel eens genoemd wordt, heeft ook voor veel onzekerheden op bijvoorbeeld de graan- en maïsmarkt gezorgd. De oorlog verstoort de landbouwproductie in die regio en dat zorgt voor onzekerheid op de wereldwijde voedselmarkten, uit angst voor verlies van oogst en mogelijke tekorten. De Russische blokkade van havens aan de Oekraïense zuidkust maakt deze angst nog groter.
Voedingsmultinationals profiteren
Het is in die context van geopolitieke onzekerheden en plots stijgende prijzen dat ook andere bedrijven buiten de energiesector hun kans schoon zien om overwinsten te boeken. Bijvoorbeeld de grote voedselmonopolies ADM, Bunge, Cargill en Louis Dreyfus. Hoewel deze namen misschien niet meteen een belletje doen rinkelen, heeft deze zogenaamde ABCD-groep bijna een monopolie op de voedselhandel. Zo wordt 70% tot 90% van de wereldgraanhandel door hen gecontroleerd. Zij houden van onzekere tijden. Greg Page, CEO van het grootste familiebedrijf ter wereld, Cargill, is er zeer open over: “We zijn geen liefdadigheidsinstelling. We moeten niet doen alsof we iets uit altruïsme zouden doen...Het is duidelijk dat volatiliteit (een situatie waar prijzen sterk stijgen of sterk dalen, n.v.d.r.) een opportuniteit kan zijn.”
Lees verder onder de foto
Deze bedrijven winnen bij snel stijgende voedselprijzen. Zo kon de cargo van één schip – zoals The Priscilla, die wereldwijd voor Cargill maïs vervoert – op één week na de inval in Oekraïne plots voor meer dan 4 miljoen euro meer verkocht worden. Niet omdat er een echt tekort aan maïs was, maar omdat zo’n tekort eventueel verwacht werd.
Deze giganten maken maximaal gebruik van hun monopoliepositie om hun winsten zo groot mogelijk te maken. Omdat ze één van de enige afnemers zijn van de landbouwers die bijvoorbeeld maïs verbouwen, kunnen ze bij hen vaste en lage prijzen afdwingen. Aan de andere kant bepalen zij ook de prijs die de rest van de wereld voor maïs betaalt. Omdat ze actief zijn in heel de voedingssector, bepalen zij de gangbare prijzen van bijna alle voedingsproducten. Onzekere tijden en stijgende prijzen zijn voor hen daarom een geschenk, want dan hebben ze een excuus om hun prijzen ver boven de reële extra kosten te verhogen.
In 2021 boekte Cargill met meer dan vijf miljard dollar de grootste winst in 156-jarig bestaan, en voor 2022 verwacht het nog eens een kwart meer. Hetzelfde verhaal lezen we bij de andere drie leden van de ABCD groep. Oxfam berekende dat de voedselmiljardairs die deze bedrijven bezitten sinds de start van de coronacrisis in 2020 meer dan 380 miljard dollar rijker zijn geworden. Terwijl in dezelfde periode de hoge voedselprijzen die zij de wereld opleggen meer dan 150 miljoen mensen uit het globale Zuiden in honger hebben gestort.
De broodprijs verlagen? Pak de ... ABCD aan
Ook bij ons vinden die hogere voedselprijzen hun weg in heel onze economie. Wanneer de grondstofprijzen stijgen, moet de frituur of bakker om de hoek ook zijn prijzen verhogen. Het verschil met de ABCD-multinationals is echter dat zij dat niet ongeremd kunnen doen. Vaak kiezen ze er zelfs voor om niet alle prijsstijgingen door te rekenen. Zij hebben immers geen sterke positie en moeten concurreren met alle andere bakkers en frituren uit de buurt. De winsthonger van deze multinationals wordt dus door zowel de consumenten als de KMO’s cash betaald.
Alle monopoliebedrijven winnen
Dit fenomeen zien we in heel wat meer sectoren dan alleen die van landbouwproducten. Bijna alle bekende multinationals achter zo goed als alle producten in de supermarkt – zoals frisdrankproducenten Coca-Cola en Pepsico, Procter & Gamble, de producent van bijvoorbeeld Head & Shoulders shampoo, Always en Oral-B, snoepgoedgigant Mondelez, Heinz en Nestlé – hebben hun prijzen extra verhoogd om overwinsten te kunnen maken. Dat maakte de Amerikaanse onderzoeksgroep The Groundwork Collaborative bekend. Ook al hebben ze niets te maken met producten die door de oorlog in Oekraïne beïnvloed zouden kunnen worden, die uitzonderlijk veel energie vragen om te produceren of die door de heropstart van de economie minder gemakkelijk verscheept kunnen worden, toch verhogen ze stuk voor stuk hun prijzen met 10% tot 20%, gewoon omdat ze dat kunnen.
Maar ook in de farmaceutische en chemische industrie doen de monopolies er een extra schepje winst bovenop. De Duitse chemiereus Lanxess trok bijvoorbeeld bij het begin van de energiecrisis zijn prijzen “uit voorzorg” alvast op met 35%. Nadien bleek dat zijn inkomsten ook met ongeveer 35% gestegen waren, hoewel de energiekosten in verhouding lang niet zo veel gestegen waren. Overwinsten voor de multinational dus.
Dit is uiteraard ook wat er aan de hand is in de energiesector. In een vrije markt – of het nu over graan, frisdrank of energie gaat – wordt de prijs bepaald door wat je kan krijgen. Wanneer het gaat over levensnoodzakelijke producten als voeding en verwarming, is dat maar al te vaak geen vrije keuze. Ook al is er geen echt tekort aan gas, ook al kost het niet meer om olie op te pompen, ook al is al het graan in het schip al maanden geleden van het veld gemaaid, de monopolies duwen als ze kunnen steeds hun prijzen omhoog. Recordoverwinsten zijn hiervan het gevolg, samen met een uit de hand lopende inflatie.
Nu is het aan ons
Je kan dus niet simpel stellen dat de oorlog volledig verantwoordelijk is voor de hoge inflatie, zoals Vooruit-voorzitter Rousseau onlangs beweerde om het falende energiebeleid van de Vivaldi regering uit de wind te zetten. Het zijn in de eerste plaats grote bedrijven die van de situatie profiteren om overwinsten te maken. Dat zijn overwinsten die cash door de werkende klasse betaald worden.
De inflatie heeft tot nu toe gezorgd voor een transfer van tientallen miljarden van de Belgische werkende klasse naar de grote bedrijven. Zij doen er nu alles aan om ervoor te zorgen dat wij dat geld niet terug kunnen krijgen, in de vorm van hogere lonen of lagere prijzen. Werkgeversorganisaties VBO en VOKA schreeuwen moord en brand wanneer de veel te lage lonen eindelijk een beetje stijgen dankzij de automatische indexering. “Stop de sneeuwbal van de hoge lonen”, “Opletten dat we niet in een kostenspiraal terechtkomen” en “Indexering niet houdbaar” roepen ze dan in koor. Alsof de werkende klasse iets zou kunnen doen aan de hoge inflatie. Ze vergeten wel te vermelden dat deze stijging veel minder is dan de veel hogere prijzen die we als werkende klasse moeten betalen. In realiteit is onze koopkracht, wat we kunnen kopen met ons loon, in 2022 immers met meer dan 2% gedaald.
Tijd dus om op te komen voor hogere lonen, meer dan de 0% stijging in 2023 en 2024 die de regering nu voorstelt, én voor lagere prijzen. Alleen op die manier kan de werkende klasse door deze koopkrachtcrisis geraken. Het is aan ons.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.