Tutti minatori: de Italiaanse immigratie en de mijnen
De mijnramp van Le Bois du Cazier in augustus 1956 staat in het collectieve geheugen gegrift. 262 mijnwerkers laten het leven diep onder de grond. Samen met het Belgisch-Italiaanse “mankracht-in-ruil-voor-kolen-akkoord” (1946), staat de ramp voor veel Italiaanse migranten als de meest ingrijpende gebeurtenis in het naoorlogse België.
“Om zeven uur vanochtend daalde ik samen met vijf andere arbeiders met de eerste kooi af naar een diepte van 975 meter (…) Zoals gewoonlijk begon ik de mijnwagens te vullen (…) Op een bepaald moment kwam de lift naar beneden met lege mijnwagentjes. Ik begon te laden. Ik duwde de eerste gevulde wagen het eerste “gat” in, waarbij ik tegelijk de lege kar naar buiten duwde. Op het moment dat ik dat deed, gebeurde het. De lege kar was al half uit de kooi, de volle was er bijna in toen de lift zich plots in beweging zette. Anderhalve tot twee meter hoger bleef de kooi steken. De karren die er aan beide kanten uitstaken, bleven hangen achter een ijzeren staander. Onmiddellijk daarna hoorde ik een dof geluid en al snel merkte ik hoe het vuur zich via de kooi een weg naar beneden baande. Rond de laadplaats ontwikkelde zich een dikke zwarte rookwolk. Ik riep snel mijn makker Gaston en vertelde hem dat we ons zo snel mogelijk uit de voeten moesten maken (…) Ik riep de kooi van de tweede schacht. Toen die op ons niveau aankwam, stelde ik vast dat er twee onderhoudsmonteurs inzaten. Ik vertelde hun wat er aan het gebeuren was aan de winplaats op 975 meter diepte. Samen met die twee mannen ben ik afgedaald naar 1035 meter. Ik vertelde de twee mannen die aan het werk waren op de laadplaats van die galerij dat het brandde op 975 meter en dat ze zo snel mogelijk moesten vluchten. Vervolgens ben ik naar de oppervlakte teruggekeerd, samen met de twee onderhoudsmonteurs.”1
Terug aangekomen in de openlucht, weet Antonio Ianetta, kooilader in de steenkoolmijn Le Bois du Cazier in Marcinelle, nog niet dat hij een van de dertien mijnwerkers zal zijn die de mijnramp van Marcinelle overleven. Die dag, 8 augustus 1956, blijven 262 van zijn collega’s achter in de diepte van de mijn. De meesten van hen zijn Italianen.
“Tutti cadaveri!”
Het begint allemaal om tien over acht ‘s ochtends. De mijnwerkers beginnen steenkool te delven op niveau 975. Zonder problemen gaan verschillende liftkooien omhoog. Tijdens het inladen van de kooien, waarbij met een volle wagen de volgende lege wagen uit de kooi wordt geduwd, blokkeert de lege wagen. De twee wagens steken aan beide kanten enkele tientallen centimeters uit de kooi. De lift zet zich zonder waarschuwing in beweging. De overhellende karretjes raken een ijzeren staander. Die doorboort enkele elektrische leidingen, een olieleiding en een leiding met perslucht die aan de wanden zijn bevestigd. De afgerukte kabels laten een boog van gensters na die meteen de olie in vlam zetten die uit de leiding lekt. Aan de oppervlakte proberen verschillende ingenieurs, gewaarschuwd door Antonio Ianetta, af te dalen om de brand te observeren, maar de hitte en de giftige gassen verhinderen de ingenieurs en de kompels, die geen afgesloten zuurstofmaskers hebben, af te dalen. De reddingswerkers van de reddingspost van Marcinelle zijn ongeveer drie kwartier na het begin van de ramp ter plaatse. De dagen daarop proberen Franse en Duitse reddingswerkers de Belgische kompels te hulp te schieten.
Wanneer de gezinnen van de mijnwerkers een dikke zwarte rookwolk uit de schacht zien opstijgen, haasten ze zich in paniek naar de hekken rond de mijn. De reddingsacties gaan door tot 22 augustus. Vanaf dan moeten de verwanten van de mijnwerkers die op de bodem van de mijn vastzitten, alle hoop op overlevenden laten varen. De uitroep “Tutti cadaveri!” (“Allemaal lijken”) van een Italiaanse reddingswerker, zegt genoeg. Er worden inderdaad enkel nog doden gevonden, alle mijnwerkers zijn omgekomen door koolstofmonoxidevergiftiging.
Een voorspelbare tragedie
De mijnramp van Marcinelle zal in het collectieve geheugen gegrift blijven. Voor het eerst brengt de televisie dag na dag verslag uit van de gebeurtenissen. Al snel rijst de vraag hoe deze ramp is kunnen gebeuren. Pas drie jaar na de feiten ging het proces van start. Dat leverde niet de vonnissen op waarop de mensen wachtten. “Op het proces van Marcinelle hopen 109 burgerlijke partijen eindelijk de waarheid te vernemen. Voor hen dringt een veroordeling van de mijnbazen, die verantwoordelijk zijn voor de ontginningsomstandigheden in de mijn, zich op. De advocaten, die collectief voor de eisers pleiten, tonen aan dat in de mijn rendement primeert op veiligheid, dat de mijnbazen het mijnreglement met de voeten treden en het Mijnbouwkorps (organisatie van mijningenieurs, n.v.d.r.) het reglement niet naleeft. Het patronaat en de overheid verschui-len zich achter een rookgordijn van technische verklaringen. Onder een loodzware mediastilte spreekt het eindarrest bijna iedereen vrij.”2
Volgens historica Anne Morelli, gespecialiseerd in de Italiaanse immigratie, is deze vrijspraak van het patronaat allesbehalve verrassend: “1956 was een te verwachten, voorspelbare tragedie. De veiligheidsmaatregelen voldeden immers al een tijd niet meer. De controles gebeurden niet volgens de normen. De mijn was immers niet langer rendabel en ging sluiten. Investeren in veiligheid was dus een zuivere verliespost. Wat wel een wereld van verschil had kunnen maken: investeringen in betere olie- en elektriciteitsleidingen, want die bevonden zich in een lamentabele staat. Daarmee had deze ramp vermeden kunnen worden. Maar daar wou het patronaat niets van weten.”
“Te verwachten, voorspelbaar”. Dat was ook de conclusie van de auteurs van “Tutti cadaveri”, het boek over het onderzoek naar de mijnramp: “Men doet uitschijnen dat de ramp in Marcinelle uit de lucht kwam vallen, alsof men die 8ste augustus 1956 een ontdekking had gedaan. Nochtans gebeurden er elke dag wel een aantal arbeidsongevallen, en soms waren die dodelijk. Zo was enkele jaren daarvoor, na de ramp in Le Many (een koolmijn van Val Saint-Lambert (Seraing) waar drie jaar voor Le Bois du Cazier een mijngasontploffing aan 26 mijnwerkers het leven had gekost, n.v.d.r.), een Italiaans-Belgische onderzoekscommissie aangesteld die de veiligheid van het werk in de mijnen moest onderzoeken. Die commissie werd opgericht op aandringen van Italië, dat voor het eerst alle immigratie naar België had stilgelegd. Het verslag van dat onderzoek brengt geen nieuwe feiten aan het licht. Het besluit inderdaad dat “de veiligheidssituatie in de koolmijnen in zijn huidige staat niet bijzonder alarmerend is”. De vakbonden, geschokt door de tragedie, zetten hun eisen kracht bij. Ze vragen een snelle verbetering van de veiligheid op het werk, een hervorming van de infrastructuur van de koolmijnontginningen en vooral betere werkomstandigheden voor de mijnwerkers.”3
De hel van Marcinelle
De slechte arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers en de gevaren van de verouderde mijnen waren dus ook buiten onze landsgrenzen bekend: “In Italië waren er interventies van de oppositie. In L’Unità, de krant van de Italiaanse Communistische Partij (PCI), waren al artikels verschenen over de arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers in België”, legt Anne Morelli uit. Maar wie erover durfde te schrijven, nam een groot risico: “Ik klaagde de hel van Marcinelle aan, maar ik werd aangehouden en uit België gezet”, schreef Gaston Lodolo, een Italiaanse mijnwerker die in 1953-1954 in Charleroi werkte, op 25 augustus 1956 in l’Unità.
Volgens Anne Morelli “wist men min of meer hoe de arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers in België waren, maar wanneer de Italiaanse oppositie, en dus ook de communisten, dat onderwerp daadwerkelijk in het parlement aankaart, kan de Italiaanse regering niet langer doen of ze nergens van op de hoogte is. Ze zal dus de verdragen verbreken. Dat komt België wel bijzonder goed uit, want sinds enige tijd wou het wat meer verscheidenheid in zijn leveranciers van werkkrachten. De vrees was ontstaan dat er een Italiaanse gemeenschap aan het groeien was die op de proppen zou komen met eisen, die aanpassingen zou vragen…”
Mankracht, ja. Kolen, neen
Hoewel de Italiaanse immigratie naar België niet begon met de akkoorden die de Italiaanse en de Belgische regering op 23 juni 1946 tekenden (beter bekend als de “mankracht in ruil voor kolen”-akkoorden), verklaren die akkoorden wel voor een groot deel de massale aanwezigheid van Italiaanse arbeiders in de Belgische mijnen. In het kader van die akkoorden kwamen er immers 50.000 Italianen naar België.
“In het protocol is vastgelegd dat voor elke Italiaanse arbeider die afdaalt in een Belgische mijn, per dag en per man 200 kilo steenkool aan Italië zal worden geleverd. In tegenstelling tot wat gedacht wordt, is de levering niet gratis. Italië wil graag een reservevoorraad aanleggen voor als er een tijd komt met moeilijke steenkoolbevoorrading”, schrijft Guénaël Vande Vijver, wetenschappelijk directeur van het Institut d’Histoire Ouvrière, Economique et Sociale (IHOES).4 Anne Morelli weerlegt trouwens de bijnaam van die akkoorden. “Mankracht in ruil voor kolen” is slechts een clausule in het akkoord die Italië de mogelijkheid biedt Belgische steenkool te kopen. Waarom is dat op dat moment zo belangrijk? Omdat het een tijd is waarin er een tekort aan brandstof is. Maar in werkelijkheid zal Italië nooit steenkool kopen van België. De Amerikaanse en Duitse steenkool is immers goedkoper.”
In juni 1946 is de economische situatie in Italië rampzalig. De oorlog is net voorbij, Italië hoort bij de verliezers. Anne Morelli: “Tal van jongeren keren terug uit krijgsgevangenenkampen of van het front, en zijn uiteraard op zoek naar werk dat er niet is. Er zijn grote maatschappelijke bewegingen en dan vooral landbezettingen door boeren die proberen hun land terug te nemen van de grootgrondbezitters. Deze verzetsbewegingen worden hardhandig onderdrukt. Maar die mensen hebben weinig alternatieven. Degenen die aan het hoofd stonden van die maatschappelijke bewegingen, hebben maar één uitweg: in ballingschap gaan. Bij de eerste lichting mensen die geïnteresseerd zijn om naar België te vertrekken, zitten veel ‘subversievelingen’.” In die tijd is de PCI de grootste communistische partij van West-Europa. En haar aanhangers, die actief in het verzet gestreden hebben, weigeren hun wapens over te dragen aan de Italiaanse regering.
Italië aan de rand van de revolutie
“De sociale situatie is dus gespannen. Onderzoekers zijn van mening dat het toenmalige Italië slechts een duimbreed van een revolutie verwijderd was. In Italië staan de linkse militanten op een zwarte lijst. Niemand zal hen werk geven. De Belgische regering beseft al snel dat er bij de nieuwkomers een groot aantal communisten, anarchisten en dergelijke zit. Ze vraagt de Italiaanse regering een schifting te kunnen doen en de ‘politiek gevaarlijke’ individuen te kunnen weigeren. Maar daar gaat de Italiaanse regering niet mee akkoord, die is maar wat blij dat ze er op zo’n manier vanaf kan geraken.”
Hoe konden de Belgische regering en het patronaat dan aan mankracht komen zonder potentiële politieke “agitatoren” binnen te halen? “Het Belgische patronaat begint met het organiseren van een parallelle rekrutering. Een werkgeverscommissie trekt naar Italië om daar contact te leggen met kringen in het Vaticaan. Die hebben een heel handig netwerk ter beschikking: de parochies. Via de parochies maken ze reclame voor de Belgische mijnen. De priesters in het noordoosten van Italië lanceren hun oproep vanaf de preekstoel. De Italiaanse immigratie in België heeft dus twee aparte politieke aftakkingen: enerzijds de brave mensen die door de priesters zijn aanbevolen, anderzijds de communisten die, zodra ze in de trein stappen, door de Belgische geheime diensten geschaduwd worden. Degenen die ‘ontmaskerd’ worden, gaan linea recta terug naar Italië.”
We keren even terug naar de akkoorden van 23 juni 1946, die Anne Morelli grondig heeft bestudeerd: “Laten we het vanuit Marxistisch standpunt bekijken. Waarom laat men de Italianen komen? Omdat het patronaat naar zo goedkoop mogelijke arbeidskrachten vraagt. Tijdens de oorlog was dat geen probleem: in de mijnen werkten eerst Poolse, dan Russische en tot slot Duitse krijgsgevangenen. Bij de bevrijding in 1944 waren 22.000 Duitse krijgsgevangenen in onze mijnen aan het werk. Maar na de ondertekening van de Conventie van Genève, was men verplicht deze krijgsgevangenen op een dag terug naar huis te sturen. De Belgische regering stelde dat terugsturen zo lang mogelijk uit, waardoor er in 1944, 1945 en zelfs in 1946 nog steeds krijgsgevangenen waren. Maar ook die moesten op een dag dus toch naar huis worden gestuurd. Toen stelde zich meteen ook het probleem wie hun werk zou overnemen. Er wordt vaak beweerd dat er een gebrek was aan werkkrachten. Dat is fout. Toen de eerste Italiaanse werkkrachten aankwamen, waren er werkloze Belgen, alleen zijn die Belgische arbeiders niet bereid om te werken aan de voorwaarden die hen werden aangeboden. Ze willen de gevangenen niet vervangen.”
Italië had een overvloed aan werkkrachten, vooral op het platteland. België had er tekort. Een win-winsituatie? Niet echt. Vooral niet voor de arbeiders.
Een “mijnwerkersstatuut”
Het werk in de mijn is bijzonder zwaar. De omstandigheden wat betreft veiligheid en hygiëne laten veel te wensen over. De Belgische arbeiders, die korte tijd daarvoor de sociale zekerheid en andere verbeteringen hadden verworven, hebben geen zin om naar de mijnen terug te keren. Als eerste toegeving stelt de socialistische eerste minister Achille Van Acker, die ook belast is met Energie, de Belgische arbeiders het “mijnwerkersstatuut” voor. Daarmee hoopt hij dat de arbeiders zich terug naar de mijnen zouden spoeden. Dat statuut hield een aantal voordelen in (vervroegd pensioen, vrijstelling van legerdienst, extra rantsoeneringen, ...). Maar er kwam geen enkele respons. Als reactie op die weigering schakelt Van Acker een versnelling hoger en dreigt hij met repressieve maatregelen. Hij wil dat al wie ooit in zijn leven mijnwerker is geweest naar de put terugkeert. Wie dat niet doet, zal als deserteur worden beschouwd. Maar ook dat is een maat voor niets. De Belgen gingen nog liever naar de gevangenis dan naar de mijn. “Dat is de reden waarom de regering, op aandringen van het patronaat, probeert mijnwerkers uit het buitenland te laten overkomen. Eerst gaat ze op prospectie in Polen. Maar dat land exporteert geen werkkrachten meer. Integendeel, het haalt zijn arbeiders terug om te helpen bij de heropbouw van het nieuwe Polen. Dan beproeft de regering haar geluk in Spanje, maar daar is de politieke situatie niet voldoende stabiel. Daarna was het de beurt aan Italië”, vervolgt Morelli.
Vanaf het moment dat de mijnwerkers in de trein naar België stappen, worden ze begeleid door rijkswachters, mannen van de Staatsveiligheid in burger, een dokter en twee mijningenieurs. Guénaël Vande Vijver: “Aan het einde van een lange reis worden de Italianen in verschillende stations afgezet. In de Luikse regio stappen ze uit in Vivegnis, waar ze per nummer van de mijn gerangschikt worden. Dan brengt een vrachtwagen van de mijn hen naar hun nieuwe bestemming. Ze worden ondergebracht in kampen, door de nazi’s gebouwd voor de Russische krijgsgevangenen die in de mijnen tewerkgesteld waren. De kampen liggen in de buurt van terrils of op braakliggende terreinen en er zijn nauwelijks voorzieningen. Het meubilair bestaat uit opeengestapelde houten kratten bedekt met een smerige strooien matras en een deken vol ongedierte. Ze wachten niet lang voor ze in de schachten afdalen. De Italiaanse mijnwerkers, voormalige boeren die proletariërs zijn geworden, hebben weinig ervaring (…) Sommige mannen kunnen de verandering niet verteren en worden van contractbreuk beschuldigd. Ze worden aangehouden, opgesloten in de gevangenis van hun arrondissement en vervolgens in groep naar het Brusselse Klein Kasteeltje gebracht waar ze wachten op hun overbrenging naar Italië.”5
Mijnramp van Marcinelle “komt goed uit”
Kris Hertogen, afkomstig uit Limburg en een van de stichters van de PVDA, bestudeerde die periode. “België was helemaal niet voorbereid op die toevloed van arbeidskrachten. Soms waren er zelfs niet voldoende bussen om die mensen van het station van Hasselt naar de arbeiderswijken van de mijnen te brengen. Dan werd de rit gemaakt in open vrachtwagens die normaal gebruikt werden voor het vervoer van vee (…) De Italianen werden ondergebracht in barakken waar daarvoor Duitse gevangenen hadden gezeten. De nazi’s hadden die barakken tijdens de oorlog gebouwd om er Russische krijgsgevangenen in onder te brengen, maar in de jaren 1960 bestonden ze nog steeds. Ik heb die barakken voor het eerst met eigen ogen gezien in 1963. In die tijd woonden er vooral Spanjaarden en Grieken. Voor mij, afkomstig uit een bediendenwijk, was dat een echte shock”, vertelde hij in 2014 in Solidair.6
De massale komst van buitenlandse arbeiders zorgt voor de nodige spanningen met de Belgische arbeiders. Dat is trouwens ook de bedoeling van de Belgische staat: “Het ABVV had bijvoorbeeld geen toelating om de kampen van de Italianen te betreden. Dat was uiteraard een manier om de scheiding te organiseren en te voorkomen dat ze meer over hun rechten en dergelijke te weten zouden komen”, legt historica Morelli uit.
Volgens haar komt de ramp van Marcinelle “België nog niet zo slecht uit, omdat deze ramp het verbreken van de akkoorden tot gevolg heeft. Nu is België vrij om een nieuw akkoord te sluiten met het Spanje van Franco en datzelfde jaar ook met Griekenland. En toen er niet meer voldoende Grieken of Spanjaarden waren, waren Marokko en Turkije aan de beurt en werd er in 1964 met die landen een akkoord afgesloten”.
1946 was niet het begin, 1956 niet het einde
“De Italiaanse migratie heeft veel positieve effecten gehad op de ontwikkeling van de Belgische arbeidersbeweging (ondanks de interventies van de Staatsveiligheid)”, benadrukt Kris Hertogen. “Syndicale strijdvaardigheid, politiek bewustzijn, communistische organisatie, etc. Denk maar aan de syndicale leiders in de strijd van Forges de Clabecq of in de Kempische mijnen … Ik heb het zelf meegemaakt in de Limburgse mijnstaking van 1970. Sommige vergaderingen waren tweetalig Nederlands-Italiaans en de Italianen brachten veel bij. De ellende dwingt mensen te migreren. Tegelijk versterkt diezelfde migratie de arbeidersbeweging.”
Vandaag zijn de Italianen de grootste ‘niet-Belgische’ nationaliteit van het land. Ze worden voorgesteld als ‘goede’ immigranten, in tegenstelling tot andere migranten. Dat ergert Morelli: “Als men het heeft over ‘zij hebben zich wel goed aangepast enz’, dan heeft men het over Scifo, Adamo, Elio Di Rupo en Sandra Kim. Voor de rest is het een doodgewone immigratie, geen uitzonderlijke. Het is een immigratie van vooral arbeiders van wie er vandaag een hoop werkloos zijn. Bij “Belgen” bedraagt de werkloosheid negen procent. Bij de Italiaanse Belgen is dat 21 procent. Niet omdat ze lui zijn, maar omdat ze uit het arbeidersmilieu komen.”
En we komen tot het volgende besluit: “De Italiaanse immigratie naar België is niet begonnen in juni 1946 en is niet gestopt in augustus 1956. Talrijke Italianen kwamen naar België op het einde van de 19de eeuw en tijdens het interbellum. Ze gingen op de vlucht voor het fascisme in hun land, hebben het bevochten in Spanje in 1936 en hebben actief meegewerkt aan het verzet hier in België. Vandaag hebben jonge Brusselse Italianen verenigingen opgericht om elkaar te helpen, te herinneren en hun stem te laten horen7. Net als ieder ander wagen ze hier hun kans, hopend op een leven dat beter is dan in hun land van herkomst.”
1. Tutti cadaveri, p. 55-56 • 2. Idem • 3. Idem, p.52-54 • 4. Siamo tutti nerri! “Des hommes contre du charbon”, lezingen in het IHOES • 5. Idem • 6. Solidair, 6 februari 2014 • 7. Zoals de organisaties “Giovani italiani di Bruxelles”, “Commune del Belgio”, ALBI, etc.
Meer over dit onderwerp
Bois du Cazier “De mijnwerker van vandaag in de wereld”
Bois du Cazier 1956-2016. “Is de mijn van de 21ste eeuw echt veranderd vergeleken met 60 jaar terug? Op 8 augustus 1956 werd ze zowel toneel als protagonist van de grootste mijnramp die België ooit kende. De thema’s die aan bod komen zijn dezelfde die in Marcinelle werden belicht. Meer nog dan het steenkoolstof op de huid van de mijnwerkers, kleven ze aan deze nijverheid. ” Tentoonstelling te bezichtigen in Bois du Cazier, Rue du Cazier 80, 6001 Marcinelle
Fotomuseum “Bois du Cazier. Marcinelle, 1956”
28.05 > 04.12.16
Fotografiemuseum, Avenue Paul Pastur 11, 6032 Charleroi
Het museum is geopend van dinsdag tot zondag van 10u tot 18u.
7 euro voor individuele bezoekers
5 euro voor senioren en groepen vanaf 10 personen
4 euro voor studenten en werkzoekenden
Gratis voor kinderen jonger dan 12 jaar en Vrienden van het Museum
Marina
Deze Belgische film van regisseur Stijn Coninx vertelt het verhaal van de Belgisch-Italiaanse zanger Rocco Granata. De film toont de penibele leef-en werkomstandigheden van Italiaanse immigranten in de jaren 50, maar vertelt ook over de koppigheid van zij die hun eigen weg willen gaan en niet de weg kiezen die de samenleving hen oplegt. Uitgebracht in 2013, beschikbaar op dvd.
Te vinden in FNAC voor 9,90 euro.
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van juli 2016. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.