




25 jaar geleden viel een coalitie van 49 landen Irak binnen. De oorlog, het daaropvolgende embargo, nog een oorlog en een bezetting, lieten het land berooid achter. Maar Irak is niet dood. Het verzet en de protesten zijn de voorbije 25 jaar nooit gestopt en vormen het tegengif voor militarisme en bezetting.
Op 17 januari 1991 vielen 29 landen, waaronder ook België en enkele Arabische landen, Irak binnen. Doel: het Iraakse leger verdrijven uit Koeweit, nadat het in augustus 1990 Koeweit was binnengevallen. In 43 dagen voerde de internationale coalitie 100.000 luchtbombardementen uit, vuurde ze 450 Tomahawk-raketten af en dropte ze 265.000 bommen. Een groot deel van de sociale en economische infrastructuur van Irak werd vernietigd. Het land werd voor aanzienlijke tijd teruggeworpen naar het pre-industriële tijdperk.
Op 26 februari trok Irak zich uit Koeweit terug. Ook de terugtrekkende troepen werden aangevallen. Alleen al daarbij vielen 25.000 Iraakse doden. Er sneuvelden in totaal 125.000 Iraakse militairen – tegenover 125 Amerikaanse.
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties hield ook na de Iraakse terugtrekking uit Koeweit een embargo aan, tot alle niet-conventionele wapens (chemische, biologische en kernwapens) vernietigd zouden zijn. De VN-commissie UNSCOM was met die opdracht belast. Tot augustus 1998 controleerden 340 UNSCOM-ploegen 9.346 plaatsen waar wapens zouden opgeslagen zijn. Er waren na die controles geen vernietigingswapens meer in Irak. Het embargo zou grotendeels van kracht blijven tot mei 2003, na de val van de Iraakse president Saddam Hoessein.
De Golfoorlog had 676 miljard dollar gekost, wat op dat ogenblik overeenkwam met de helft van de totale schuldenlast van de derde wereld.
De dodentol door het embargo is enorm. Volgens cijfers van het Iraakse ministerie van Volksgezondheid (cijfers van eind 2002) stierven 1.806.915 burgerslachtoffers door die economische wurggreep, onder wie meer dan 750.000 kinderen onder de vijf jaar.
Voor de Golfoorlog voerde Irak 70% van zijn voedsel in: jaarlijks voor 2 tot 3 miljard dollar. Onder het embargo kwam daar nog nauwelijks de helft van binnen. Ook de lokale productie kon zich niet herstellen.
Het embargo was een collectieve straf, die opgelegd werd aan de hele Iraakse bevolking, om druk uit te oefenen op de Iraakse regering.
De veranderingen die het land na tien jaar sancties heeft ondergaan zijn ongezien. De basisindicatoren (alfabetisering, gezondheid, onderwijs ...) om het algehele welzijn van de mens te meten, behoorden in Irak voor het embargo tot de beste ter wereld. In 2000 was Irak gezakt naar de onderste 20%. Op tien jaar tijd was de kindersterfte gestegen van een van de laagste ter wereld naar een van de hoogste.
Ook toen de Golfoorlog officieel voorbij was, waren er in een groot deel van het land nog dagelijks bombardementen. Tussen 1991 en 2001 voerden de Amerikaanse en Britse luchtmachten 280.000 gevechtsvluchten uit over Irak en doodden daarbij honderden burgers.
Ook de infrastructuur werd zwaar getroffen. Toch slaagde Irak erin een behoorlijk deel van de vitale infrastructuur op eigen kracht terug op te bouwen.
De Verenigde Staten hadden vijf strategische doelen voor het Midden-Oosten:
• de controle over de oliereserves van het Midden-Oosten verzekeren om de geproduceerde hoeveelheden en de prijzen te kunnen bepalen;
• de politieke structuren in de regio behouden, vooral die van de Golf-emiraten en van Saoedi-Arabië, die verzekeren dat het Westen de controle over de olie behoudt;
• het economisch en militair potentieel van Irak vernietigen
• permanente militaire bases installeren om de dictaten van het Westen op te leggen;
• de Israëlische suprematie over alle Arabische landen veiligstellen.
Als groot olieproducerend land had Irak zijn olie genationaliseerd in 1972 en werden olie-inkomsten geïnvesteerd in de eigen ontwikkeling. De westerse machten en oliemaatschappijen hebben dit nooit kunnen aanvaarden.
In de jaren 1990 hadden Frankrijk en Rusland deals gesloten met Irak om na het opheffen van de sancties, de Iraakse olie te ontginnen. Met deze contracten was op lange termijn een bedrag gemoeid van in totaal 1.100 miljard Amerikaanse dollar. De Verenigde Staten werden uitgesloten van de toekomstige toegang tot het ontwikkelen van de op een na grootste bewezen oliereserves ter wereld.
Het Westen had ook een probleem met de gesocialiseerde economie van Irak. In het najaar van 2000 besliste de Iraakse regering om bij olieverrichtingen niet langer te werken met de dollar, omdat dat een “vijandige munt” was. Alle transacties gebeurden sinds eind 2000 in euro, en de zetel van de olierekening bevond zich niet langer in de VS, maar in Parijs. “In de echte wereld (...) is de enige factor die ten grondslag ligt aan de Amerikaanse welvaart het behoud van de dollar als wereldreservemunt. Dit kan alleen gedaan worden als de olieproducerende landen de olieprijs in dollars houden, en al hun valutareserves in dollar activa. De finale nagel aan de doodskist van Saddam Hoessein, was zijn beslissing om te starten met de verkoop van olie voor euro’s”, aldus Richard Benson, Citibank en Chase Manhattan analist.
Dat alles was reden genoeg voor de VS om zeer beslissende actie te ondernemen en Irak nog een keer binnen te vallen.
Op 19 maart 2003 begon de grootscheepse illegale aanval op Irak door de VS en Groot-Brittannië. Er werden 41.000 gevechtsvluchten uitgevoerd en 27.000 bommen gedropt. Ongeveer 200.000 soldaten namen deel aan de grondoperaties.
De regeringen van de VS en Groot-Brittannië hadden geen goedkeuring van de VN-Veiligheidsraad gekregen voor een dergelijke aanval. Ze disten dan maar leugens op om toch maar Irak te kunnen binnenvallen: er zouden massavernietigingswapens zijn, er zou een link zijn met Al-Qaeda terroristen, de oorlog zou democratie brengen in Irak ... De Amerikaanse president Bush en zijn ministers hebben tussen 11 september 2001 en 19 maart 2003 exact 935 keer gelogen om hun invasie te rechtvaardigen.
En dat soort desinformatie en propaganda mocht ook iets kosten. In 2009 gaf het Amerikaanse ministerie van Defensie minstens 4,7 miljard dollar uit aan het “winnen van de harten en de geesten” in binnen- en buitenland.
Het defensiebudget van de VS steeg van 335 miljard dollar in 2001 tot 637 miljard in 2015. Nobelprijswinnaar economie Joseph E. Stiglitz zei hierover: “Een gratis oorlog bestaat niet. Het Irak-avontuur heeft de Amerikaanse economie ernstig verzwakt en de ellende gaat veel verder dan de hypotheekcrisis. Je kan geen 3.000 miljard dollar uitgeven aan een mislukte oorlog in het buitenland en daarvan in het binnenland niet de pijn voelen.”
Volgens Stiglitz besteden de VS op dit moment vijf miljard dollar per jaar in Afrika: “Vijf miljard dollar is ongeveer tien dagen vechten. Dat geeft je een idee van de verspilling van middelen.”
Na 25 jaren van oorlog, embargo, bezetting en chaos kunnen we met grote zekerheid stellen dat de vernietiging van de Iraakse staat een bewuste doelstelling was van het beleid van de VS. De Amerikaanse architecten van deze oorlog hadden immers al jaren eerder openlijk voorspeld dat een invasie zou resulteren in het einde van Irak als unitaire staat. Neoconservatieve auteurs beschreven in een rapport uit 1996 de onvermijdelijkheid van de ondergang van Irak na een militaire invasie. Ze schreven dat een regimeverandering ertoe zou leiden dat “Irak uiteen wordt gescheurd door de politiek van krijgsheren, dieven, clans, sekten en belangrijke families”. Diezelfde auteurs werden nadien niettemin de meest agressieve voorstanders van een invasie.
De rampzalige gevolgen op menselijk en cultureel vlak van de vernietiging van de Iraakse staat tussen 2003 en 2011 – die al erg verzwakt was door de Golfoorlog in 1991 en de economische sancties – zijn enorm. Meer dan 1,5 miljoen burgers verloren het leven, de sociale infrastructuur – elektriciteit, drinkwater en riolering en de openbare instellingen – werd verder vernietigd, academici en professionals werden doelgericht vermoord, ongeveer 2,5 miljoen mensen werden binnenlandse ontheemden (IDP) en 2.764.000 mensen sloegen op de vlucht.
Ook de sociale verwoesting is ongezien. Onderwijs en gezondheid liggen vandaag nog steeds ver onder het niveau van voor de invasie. De Iraakse nationale minderheden (christenen, Assyriërs, Mandeeërs …) staan op de rand van de uitroeiing. Sommige van die religieuze en etnische minderheden in Irak hebben tweeduizend jaar lang in vrede samengeleefd in de regio. Vrouwenrechten werden volledig teruggedraaid, zoals het recht op moederschapsbescherming, werkgelegenheid en gezondheidszorg.
Grote delen van het land zijn ook ecologisch onleefbaar geworden. Hele gebieden zijn besmet met verarmd uranium en andere militair-gerelateerde vervuiling, miljoenen tonnen afval werden achtergelaten en zorgen niet alleen voor onherstelbare aantasting van het broze ecosysteem, maar ook voor een sterke stijging van genetische afwijkingen en kankers. Lage waterstanden in meren en rivieren hebben een ramp veroorzaakt, omdat gebrekkige riolering het water heeft vergiftigd, waardoor het ongeschikt is geworden voor menselijke en dierlijke consumptie.
Op economisch vlak werd Irak een gigantisch paradijs van de vrije markt, waarbij de Irakezen zelf niet de minste inspraak hadden.
Het verzet tegen de buitenlandse bezetting begon onmiddellijk na de invasie. Officieren van het Iraakse leger startten samen met de bevolking een guerrillaoorlog, die uitmondde in een echte volksopstand.
Gemiddeld voerde het verzet 185 aanvallen per dag uit tegen de bezettingsmacht (cijfers juni 2007). Autobommen en andere zelfmoordaanslagen maakten slechts een kleine fractie uit van alle aanvallen. 90 procent van de zelfmoordaanslagen in Irak werd uitgevoerd door buitenlandse strijders verbonden met Al Qaeda in Iraq (AQI), en niet door het verzet, volgens statistieken van het Amerikaanse leger zelf.
Het aantal Iraakse veiligheidstroepen van de regering bedroeg in maart 2007 ongeveer 330.000. In maart 2011 was dat aantal al gestegen tot 670.000. Ze werden vaak gebruikt als vooruitgeschoven stoottroepen voor het bezettingsleger. Dus is het niet verwonderlijk dat ook zij werden geviseerd door het verzet.
In 2008 moesten 157.800 Amerikaanse militairen, meer dan 150.000 huurlingen, 41.000 leden van de “National Police” (voorheen doodseskaders) en 144.000 mensen van bewakingsdiensten het massale Iraakse verzet proberen te bedwingen.
Toen de Amerikaanse diplomaat Paul Bremer in juli 2003 het tijdelijke bestuursorgaan, de Iraqi Governing Council (IGC), creëerde, koos hij mensen op basis van hun sektarische, religieuze en etnische afkomst, en vermeldde hun affiliatie achter hun naam. De Iraakse identiteit werd volledig uit het woordenboek van de bezetters gewist. In plaats van te bouwen aan een staat met gelijke rechten en plichten voor alle burgers, werden de soennitische Arabieren gemarginaliseerd. Bovendien werden ze zeer slecht behandeld door de regering, die voornamelijk samengesteld was uit bepaalde sjiitische en Koerdische groepen. Het sektarische kruitvat in Irak werd gecreëerd door de Amerikaanse bezetters.
Toen de Amerikaanse en Britse legers geconfronteerd werden met een felle weerstand, veranderden ze hun tactiek drastisch. “De enige manier waarop we kunnen winnen, is door over te schakelen op onconventionele middelen. We zullen hun spel moeten spelen. Guerrilla versus guerrilla, terrorisme versus terrorisme. We moeten de Irakezen terroriseren en tot onderwerping dwingen”, klonk het.
Tijdens de daaropvolgende periode kwamen rapporten aan het licht over doodseskaders en etnische zuiveringen. In de media werd dat: “sektarisch geweld”. Een deel van het geweld was mogelijk spontaan, maar er is overweldigend bewijs dat het grootste deel ervan het resultaat was van de plannen beschreven door verschillende Amerikaanse experts in december 2003.
De Amerikaanse beveiligingsfirma Blackwater USA rekruteerde huurlingen uit Chili, Peru, Argentinië, Colombia en Guatemala. In die landen hadden ze ervaring met vuile oorlogen. De militairen waren er goed getraind in het omgaan met interne subversieve elementen. Het doel was niet om de echte verzetsstrijders te identificeren, te arresteren en vervolgens te vermoorden, maar de burgerbevolking te treffen. Het was een strategie van staatsterrorisme om de band van de mensen met het verzet af te snijden en de steun van het volk voor de guerrilla te breken.
Duizenden Irakezen verdwenen tussen 2005 en 2007. Sommigen werden opgepikt door geüniformeerde milities en opgestapeld in vrachtwagens, anderen leken gewoon te verdwijnen. Op het hoogtepunt van de sektarische moorden werden elke dag tussen 50 en 180 lichamen gedumpt in de straten van Bagdad. Velen waren onthoofd of neergeschoten en droegen sporen van marteling.
De Amerikaanse president Obama kondigde op 21 oktober 2011 het vertrek aan van de laatste troepen. Iets waar het Iraakse verzet een belangrijk aandeel in had. De terugtrekking van de troepen betekende echter niet het einde van de bezetting. De VS-voetafdruk is nog steeds stevig aanwezig. Een volledige Amerikaanse missie van 16.000 personen werd in Irak behouden, in de grootste VS-ambassade ter wereld. Bovendien behoudt de VS nog steeds “raadgevers” in alle Iraakse ministeries.
Naast het gewapende verzet heeft Irak ook vreedzame protesten van een sterke arbeidersbeweging en belangengroepen van het middenveld zien ontstaan in de jaren na de invasie. De overheid trad hardhandig op tegen stakingen. Onafhankelijke vakbonden zijn verboden en werknemers hebben geen recht op collectieve onderhandelingen en geen stakingsrecht.
Om de protesten te onderdrukken wordt meer dan 44 procent van de begroting van het regime besteed aan ‘veiligheid’. Ondertussen zit de gewone Irakees 18 uur per dag zonder elektriciteit, heeft hij vaak geen schoon water (70 procent) of functionerende sanitaire voorzieningen (80 procent). In Bagdad stroomt bijna tweederde van het afvalwater van de stad nog steeds ongezuiverd in de rivieren.
In 2011 en 2013 kwamen honderdduizenden demonstranten op straat. Hun eisen: afschaffing van de doodstraf, verstrekking van essentiële basisdiensten, geen verdeeldheid meer tussen etnische en religieuze groepen, stopzetting van de corruptie, bestrijding van het sektarisme in al zijn vormen en het behoud van de nationale eenheid.
Na één jaar vreedzame protesten stuurde de Iraakse premier Maliki zijn militairen en gewapende milities op de demonstranten af. Verschillende steden werden aangevallen en gebombardeerd door regeringstroepen. Soennitische separatistische islamisten begonnen daarom aan invloed te winnen.
Ondanks de ogenschijnlijk aanzienlijke tegenvallers voor de Islamic State (IS) tijdens de bezetting van Irak, slaagde de groep erin om reeds tegen eind 2012 het aantal actieve strijders op te voeren tot ongeveer 2.500. De terreur door IS is angstaanjagend, maar ook de wandaden van sjiitische milities en regeringstroepen, met buitenlandse steun, mogen niet vergeten worden. Naast het Westen, Golfstaten als Saoedi-Arabië en hun rivaal Iran, begint ook Turkije nu een rol te spelen in Irak.
De Iraakse bevolking bevindt zich ondertussen ergens tussen hamer en aambeeld. Op 15 juni 2015 waren minstens vier miljoen Irakezen intern ontheemd.
Wegens geldgebrek hebben de Verenigde Naties in 2015 de meeste gezondheidsprogramma’s in Irak stopgezet. Op een oproep om ruim 60 miljard dollar te doneren, kwam slechts 5,1 miljoen binnen.
De Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft meer dan 184 gezondheidsdiensten moeten sluiten. De getroffen vluchtelingen en ontheemden hebben hierdoor geen toegang tot traumazorg, voedingszorg, basiszorg, vaccinatiediensten, seksuele gezondheidszorg en controle op uitbraak van ziekten. Ruim acht miljoen mensen in Irak, ongeveer een derde van de bevolking, heeft vandaag humanitaire hulp nodig. Dat is drie miljoen meer dan bij het laatste onderzoek van maart 2015, voor de stopzetting van de VN-gezondheidsprogramma’s.
Ondanks de terreur geeft het Iraakse volk zich niet gewonnen. Massale protesten op 31 juli 2015 bereikten hun hoogtepunt op 7 augustus.
Alleen al in Bagdad kwamen ongeveer een half miljoen mensen op straat met slogans tegen de corrupte regering. Honderdduizenden anderen demonstreerden in de zuidelijke sjiitische steden. Slogans als “Noch sjiieten, noch soennieten, maar secularisme” en “Het religieuze regime heeft ons opgelicht”, tonen de ware aard van de protesten van de Iraakse bevolking. De bevolking uitte haar diepe woede en ontevredenheid over de armoede, de onveiligheid, het gebrek aan basisrechten en de corrupte en sektarische Iraakse regering.
Volgens een recente poll in opdracht van de BBC, denkt 66 procent van de Iraakse bevolking dat het land de verkeerde richting uitgaat. 90 procent gelooft dat een diplomatieke oplossing voor de nationale verschillen kan worden gevonden. 84 procent denkt dat Islamitische Staat een “sterk negatieve” invloed heeft; 56 procent verzet zich tegen luchtaanvallen van de coalitie.
Er zijn diverse initiatieven van het Iraakse middenveld en vroegere verzetsbewegingen om de nationale geschillen op te lossen op vreedzame wijze. Die pogingen om gezamenlijk rond de tafel te zitten worden door de Iraakse regering en haar buitenlandse raadgevers steeds weer gekelderd.
De wapenverkoop zit in de lift. Het Westen wil steeds nieuwe grond- en luchtoperaties beginnen tegen steden in Syrië en Irak. Dit zal de rangen van IS enkel doen aanzwellen en de kans op terreuracties in Europa en de VS alleen maar verhogen. Het Iraakse middenveld en de verzetsbewegingen zijn de enige kracht die IS en andere sektarische milities kunnen verslaan.
Irak is niet dood. Het verzet en de protesten zijn de voorbije 25 jaar nooit gestopt en vormen het tegengif voor militarisme en bezetting. Het Iraakse volk wil de Iraakse olie terug in eigen handen en wil een gezonde economie in dienst van de mensen in een vreedzame omgeving. Militaire interventie is niet de oplossing. Luisteren naar de stem van de Iraakse civiele maatschappij en steun geven aan verzoeningsinitiatieven is dat wel. Een echt inclusief, democratisch en nationaal Irak is een absolute voorwaarde als men IS wil zien verdwijnen.
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van januari 2016. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.