




Franklin Delano Roosevelt, de 32ste president van de Verenigde staten, ging de geschiedenis in als de man die het Amerikaanse volk de New Deal gaf. Met dat pakket aan hervormingen wilde de president een antwoord bieden op de crisis die sinds de jaren 1930 heerste. Maar deze hervormingen kwamen er niet zomaar. Ze waren het resultaat van de volgehouden acties van een strijdbare bevolking. Met de presidentsverkiezingen voor de deur, is het goed om na te gaan door wie de geschiedenis écht gemaakt wordt.
De Verenigde Staten gaan door een diepe crisis. Het politieke systeem staat onder grote druk en de groeiende sociale ongelijkheid zorgt voor veel onvrede. Met het coronavirus komen daar een gezondheidscrisis én een economische crisis bovenop. Al meer dan 170.000 Amerikanen bezweken aan het coronavirus, het hoogste aantal ter wereld. De angst, teleurstelling en woede zijn groot. Toch lijkt het ergste nog te moeten komen. De economische groei in het tweede kwartaal van 2020 bedroeg -32,9%, de grootste krimp in de moderne geschiedenis. Meer dan 40 miljoen Amerikanen verloren hun job. Republikeinen en Democraten keurden in maart een noodwet van 2.500 miljard dollar goed om bedrijven en gezinnen van de ondergang te redden. Maar dat geld is intussen opgebruikt en niet alle steunmaatregelen worden verlengd. Begin augustus werd de sociale toelage voor huurders stopgezet, waardoor miljoenen Amerikanen bedreigd worden met uithuiszetting en dakloosheid. Bovendien zien we de grootste antiracistische protesten sinds de jaren1960.
De sociaal-economische gevolgen van de coronacrisis worden nu al vergeleken met de Great Depression van de jaren 1930. Het was de grootste economische achteruitgang van de 20ste eeuw, van ongeveer 1929 tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Deze crisis brak uit na een beurscrash in Wall Street. Door de ineenstorting van de aandelenkoers gingen meer dan vijfduizend Amerikaanse banken failliet. De crisis bracht een onderliggend probleem van overproductie aan het licht: in de jaren 1920 stegen de productiviteit en de winsten pijlsnel, maar de lonen en koopkracht veel trager. De industriële productie halveerde in de eerste jaren na de crash. Nu de bedrijven geen kredietleningen meer konden aangaan, zakte het kaartenhuisje ineen. Naar schatting 15 miljoen Amerikanen werden werkloos en miljoenen gezinnen werden uit hun huis gezet.
In april 2020 schreef het Internationaal Muntfonds (IMF) dat de coronacrisis gelijkenissen vertoont met de crisis van de jaren 1930. Maar wie crisis zegt, zegt ook opportuniteit. Grote veranderingen zijn nodig en mogelijk. In de Amerikaanse politieke verbeelding doemt dan haast vanzelf het beeld van de New Deal op, een reeks ingrijpende hervormingen onder het presidentschap van Franklin Delano Roosevelt, bedoeld om de crisis van de jaren 1930 een halt toe te roepen. Het is dan ook geen toeval dat het jonge linkse parlementslid Alexandria Ocasio-Cortez twee jaar geleden haar voorstel voor een grootschalig investeringsplan voor een sociale en duurzame economie Green New Deal doopte. Vorig jaar kreeg de Green New Deal een centrale plaats in de verkiezingscampagne van Bernie Sanders, maar ook van andere Democratische kandidaten.
New Deal
De term New Deal slaat op een reeks hervormingen tijdens de eerste twee ambtstermijnen van president Franklin D. Roosevelt. Historici spreken van een Eerste New Deal (1933-1934), een Tweede New Deal (1935-1936) en soms van een Derde New Deal (1937-1938).
De hervormingen focusten op de 3 R’s: Relief (bijstand) voor de armen en werklozen, Recovery (herstel) van de economie en Reform (hervorming) van het financiële systeem om een nieuwe bankcrash en economische depressie te voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, werden in totaal 69 nieuwe overheidsinstellingen (agencies) opgericht. De meeste agencies bestonden slechts tijdelijk, maar onder meer het huidige systeem van sociale bijstand en het federaal sociaal overleg stammen rechtstreeks uit het New Deal tijdperk.
Het idee dat de populaire president “FDR”een kampioen van de werkende klasse was, houdt weinig verband met de historische realiteit. Ironisch genoeg was Roosevelt als gematigd liberaal zelf eerder afkerig van het verregaande overheidsingrijpen dat hij zelf doorvoerde. Als telg van de rijke en machtige familie Roosevelt – een stamboom van bankiers, rechters, diplomaten en politici waaronder president Theodore Roosevelt - was hij zelf grootgebracht in de kapitalistische upper class.
Roosevelt werd in maart 1933 ingezworen als 32ste president van de Verenigde Staten. De prioriteit van zijn Republikeinse voorganger Herbert Hoover was het grootkapitaal te beschermen. Hij had het zelfs gewaagd om de belastingen te verhogen tijdens de ergste sociale crisis ooit. Voor Roosevelt lagen de prioriteiten niet echt anders, maar zijn aanpak verschilde. Enkele maanden voor de verkiezingen had Hoover nog de ordediensten ingezet tegen een betoging van tienduizenden veteranen van de Eerste Wereldoorlog. Zij eisten dat de staatsobligaties die hen beloofd waren meteen uitbetaald zouden worden. Ze werden verjaagd met traangas, cavalerie en scherp geschut. Twee volwassen mannen en een baby kwamen om het leven, honderden raakten gewond. Toen de veteranen opnieuw op straat kwamen bij het begin van Roosevelts eerste termijn, ging de president hen persoonlijk groeten, deelde koffie uit en liet een delegatie ontvangen op het Witte Huis. Een heuse stijlbreuk dus. Ook Roosevelt wilde niet ingaan op de eisen van de veteranen, maar wilde de sociale onrust kalmeren.
Volgens Howard Zinn moest Roosevelt tegemoetkomen aan twee dringende eisen. “Hij moest het kapitalisme stabiliseren en crises in de toekomst uitsluiten. Maar hij moest ook een einde maken aan de sfeer van rebellie die bij het begin van zijn ambtstermijn zowat overal de kop opstak (huurders en werklozen verenigden zich, mensen richtten zelfhulpgroepen op en in zowat alle steden braken spontane stakingen uit).” Ondanks zijn grote verkiezingsoverwinning kon Roosevelt aanvankelijk de harten van de burgers niet veroveren. Veel indruk maakten zijn hervormingen niet op de gewone bevolking.
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog was het Amerikaanse establishment erin geslaagd de arbeidersbeweging te zuiveren van alle “radicale elementen” zoals communisten, anarcho-syndicalisten of radicale socialisten. Velen werden opgepakt en gedeporteerd, verschillende strijdbare vakbonden en arbeiderspartijen hielden op te bestaan of slonken in aantal. Veruit de grootste overblijvende vakbondskoepel was de American Federation of Labor (AFL), een conservatieve vakbond waar in de praktijk geen vrouwen, zwarten of latino’s welkom waren en die een strategie van samenwerking met de bedrijfsleiders volgde. Gedurende de zogenaamde Roaring Twenties hoefde het grootkapitaal amper rekening te houden met georganiseerd arbeidersverzet. Ook de opstoot van protesten meteen na de beurscrash doofde heel snel uit. Van 1929 op 1930 daalde het aantal stakingen met 80%. De Amerikaanse historicus Steve Fraser schrijft: “In 1932 kon niemand veel verwachten van de arbeidersbeweging. Die lag, net als de rest van het land, plat en leidde een spookbestaan. Hoewel nooit sterk aanwezig, behalve in een beperkt aantal industrieën, vertegenwoordigde ze in 1920 op zijn minst 12,1% van de arbeidskrachten. In 1930 was dat geslonken tot 7,4%, minder zelfs dan vandaag.”.
Het eerste jaar van zijn presidentschap kon Roosevelt relatief ongestoord zijn beleid doorvoeren. De Eerste New Deal in 1933 focuste op steun aan het grootbedrijf, betere prijzen voor landbouwbedrijven en strengere wetten voor de financiële sector. Het voorzichtige herstel van de economie gaf vertrouwen aan de bevolking om hun deel van de koek op te eisen. “De politieke en sociale psychologie van de natie leek van de ene op de andere dag om te slaan”, schrijft Fraser. “Men zou denken dat volksopstanden voorkomen uit massale miserie. Maar vaak genoeg is het tegengestelde waar. Veel van de manifestaties van verzet en woede in de vroegste jaren van de Grote Depressie waren kortstondige noodkreten, zonder organisatorische ondersteuning. Eind 1934 zag het plaatje er echter helemaal anders uit. Het is aannemelijk dat de economische verbetering mensen de moed, het optimisme en de materiële hefboom gaf om te vechten.”
Uit kleine verzetsdaden en zelfhulpacties ontstonden er grotere. Vanuit de grote steden New York en Chicago ontstond een beweging die zich verzette tegen uithuiszettingen. “Als bekend werd dat iemand uit zijn huis werd gezet, verzamelde zich een groep mensen. De politie haalde de meubels uit het huis en zette die op straat, de mensen droegen ze terug binnen.” Dat de overheid, justitie en politie zich voor de kar van de rijke huiseigenaars lieten spannen om arme gezinnen op straat te zetten, maakte een gevoel van rebellie los.
In Seattle ruilden vissers hun vangst voor de oogst van de fruitplukkers of het hout van de houthakkers, zonder de markt te passeren. De ruilhandel werd georganiseerd door 22 lokale vakbonden. In Pennsylvania haalden werkloze mijnwerkers zonder toestemming steenkool uit de grond om aan de bevolking te verkopen onder de marktprijs. Dit soort acties kon op steeds meer sympathie rekenen. De lokale politie weigerde om de bootleg miners te vervolgen. “Mensen organiseerden zich om zichzelf te helpen, omdat bedrijven en regering hen sinds 1931 en 1932 al niet meer vooruit hielpen. (…) Eind 1932 waren er 330 zelfhulporganisaties in 37 staten, met meer dan 300.000 leden. Begin 1933 stortten ze in. Ze wilden te veel bereiken in een economie die tot een puinhoop verworden was.”
Om echte verandering af te dwingen, moest de bevolking teruggrijpen naar het stakingsmiddel. In 1933 vonden dubbel zoveel stakingen plaats als het jaar ervoor. In 1934 steeg het aantal stakers tot 1,5 miljoen, een record. De stakingen ontstonden vaak spontaan, tegen de vakbondsleiding in, en breidden uit tot ver buiten het bedrijf waar ze van start gingen. Zo ontketende een actie van dokwerkers in Californië in de lente van 1934 een stakingsgolf die tegen de zomer alle havens van de Westkust platlegde, met steun van solidaire vrachtwagenchauffeurs en andere havenarbeiders. Nadat de politie twee stakers doodschoot, legden alle 130.000 arbeiders van de stad San Francisco het werk neer. De grootste stakingen vonden plaats in het Zuiden, waar de lonen lager waren en amper vakbonden actief waren. Een wilde staking van zuidelijke textielarbeiders in de herfst van 1934 breidde uit tot een nationale staking van 421.000 textielarbeiders, waar het leger en de politie amper grip op kregen. Pas na dertien dodelijke slachtoffers trad de president zelf op de voorgrond om onderhandelingen op te starten.
De arbeiders leerden uit hun ervaringen dat de conservatieve aanpak van de AFL-vakbond geen oplossing bood voor hun problemen. De afsplitsing van honderdduizenden industriearbeiders in 1935 om met de Congress for Industrial Workers (CIO) een meer militante vakbondskoepel te vormen, was daar het duidelijkste voorbeeld van. Buiten de vakbonden om ontstond in Ohio een nieuwe populaire vorm van actievoeren: de zitstaking. Om de terreinen en machines te bezetten was geen hulp of controle van buitenaf nodig en bovendien kon de patroon in dat geval geen stakingsbrekers inzetten. In 1936 vonden 48 zitstakingen plaats, in 1937 waren dat er al 477. Ook de uitsluiting van vrouwen, zwarten en latino’s werd niet meer gepikt. In het rurale zuiden, waar de “rassen” nog bij wet gescheiden waren, hadden de communisten succes met het organiseren van massabijeenkomsten waar blanken en zwarten schouder aan schouder stonden. Ook de in Arkansas opgerichte vakbond Southern Tenant Farmers Union verenigde met succes zwarte en blanke textielarbeiders en verspreidde zich over heel het zuiden.
De massale stakingen van 1934 waren de directe aanleiding voor Roosevelt om een tweede hoofdstuk aan zijn New Deal te breien. Senator Robert Wagner had in 1934 al een wetsvoorstel geschreven om de spontane acties te kanaliseren in geformaliseerd overleg. De Wagner Act trad in 1935 in voege met de oprichting van de National Labor Regulation Board (NLRB, waarin de vakbonden op federaal niveau overleg konden plegen met bedrijfsleiders en regering. Dat had als effect dat steeds meer mensen het nut inzagen van zich aan te sluiten bij de vakbond. Het aantal leden steeg van 3 tot 8 miljoen. Bovendien zorgde het razendsnelle bewustwordingsproces ook voor een heropleving van radicaal-linkse politieke partijen. Voor Roosevelt en de Amerikaanse elite school daar het grootste gevaar. Niet alleen had de doorsnee Amerikaan zijn geloof in het systeem verloren, vanuit Europa lonkte ook een alternatief voor het kapitalisme. In de jonge Sovjet-Unie waren de eerste Vijfjarenplannen gestart en kende de economie een enorme bloei, die ook gepaard ging met sociale rechten waar arbeiders in het Westen alleen maar van konden dromen. Het contrast tussen de succesvolle socialistische industrialisering in de USSR en de schijnbaar uitzichtloze crisis in de kapitalistische wereld was groot. Dat vertaalde zich in een groeiende aanhang voor de Communistische Partij (CPUSA). Ondanks de strenge restricties voor lidmaatschap vertienvoudigde hun ledenaantal van ongeveer zesduizend in 1930 tot ongeveer zestigduizend in 1939. De communisten speelden vaak een actieve en zichtbare rol in de vele zelfhulpgroepen voor werklozen of solidariteitsgroepen tegen uithuiszettingen, wat hen de sympathie van de bevolking en de argwaan van de media en autoriteiten opleverde.
Onder druk van de bevolking en bezorgd om het “Rode Gevaar”, schoof het beleid van Roosevelt op naar links. In 1935 moest hij onder luid protest terugkomen op een belastinghervorming die symbolisch de allerrijkste man van Amerika zeer hoog zou belasten maar de winsten van ondernemingen belastingvrij zou maken.
De Tweede New Deal bevatte met de oprichting van de sociale bijstand en de grootschalige publieke werken haast socialistische elementen. In 1937 wilde Roosevelt het investeringsagentschap voor publieke werken WPA daarom zo snel mogelijk stopzetten, wat prompt een nieuwe werkloosheidscrisis uitlokte. De WPA werd snel terug ingevoerd en na nieuwe stakingsgolven moest de regering nu ook de Fair Labor Standards Act slikken, die een einde maakte aan de absolute vrijheid van kapitalisten om hun personeel uit te buiten. Ook de samenstelling van de regering schoof op naar links. Om een derde keer de verkiezingen te winnen koos Roosevelt in 1940 voor de populaire maar zeer linkse Henry Wallace als running mate. Wallace werd na één termijn als vice-president door de Democratische partijtop aan de kant geschoven en richtte na de oorlog zijn eigen Progressive Party op.
De New Deal kon de crisis nooit helemaal bezweren. Uiteindelijk was het de Tweede Oorlog die Roosevelt een uitweg bood. Zinn: “Wereldoorlog Twee verzwakte het oude arbeidersmilitantisme van de jaren dertig, omdat de oorlogseconomie miljoenen nieuwe jobs creëerde met hogere lonen. De New Deal had de werkeloosheid slechts kunnen reduceren van 13 naar 9 miljoen. De oorlog zette bijna iedereen aan het werk en deed ook nog iets anders: het patriottisme, dat alle klassen tot eenheid opriep tegen een overzeese vijand, maakte het moeilijker om de woede tegen de ondernemingen te richten. Tijdens de oorlog beloofden de CIO en AFL geen stakingen uit te roepen.” Roosevelt zou dankzij de New Deal en het uitbreken van de Tweede Oorlog als eerste en enige president aan vier ambtstermijnen beginnen. Hij bleef president tot aan zijn dood in 1945.
Als het bij de klinkende verkiezingsoverwinning van 1932 was gebleven, had Roosevelt misschien in grote lijnen het beleid van Hoover voortgezet. Maar de mobilisaties van onderuit brachten een sneeuwbaleffect op gang van sociale actie, syndicale en politieke overwinningen. Zo kwam een decennialang aanhoudende, conservatieve politieke consensus op heel korte tijd ten einde. Nieuwe ideeën wonnen terrein, nieuwe politici werden verkozen en nieuwe wetten raakten gestemd – met of tegen de zin van de president. “Dit soort strijdvaardigheid verhitte de politieke sfeer op, die vervolgens het grassroots militantisme verder aanmoedigde en de sociale betrachtingen verbreedde. Je zou het een symbiotische relatie kunnen noemen”, aldus Fraser. “Op nationaal niveau waren de tussentijdse verkiezingen van 1934 sprekend. Niet alleen vergrootte de Democratische Partij haar meerderheid in het Congres aanzienlijk, ze was ook veel meer bereid – meer dan de president – om grote hervormingen te overwegen.”
Of de coronacrisis een nieuwe (Green) New Deal zal baren, hangt niet alleen af van wie in november de presidentsverkiezingen wint. Geschiedenis wordt niet gemaakt door grote mannen, maar door de massa’s, die zich opnieuw strijdbaarder tonen. Voor het eerst in veertig jaar stijgt sinds 2017 het ledenaantal van de vakbonden opnieuw. Driekwart van de nieuwe leden zijn jonger dan 35. In 2018 legde bijna een half miljoen Amerikanen het werk neer, het hoogste aantal sinds de jaren 1980. De populairste politicus van Amerika is al enkele jaren de zelfverklaarde democratische socialist Bernie Sanders. Dertig jaar lang was Sanders de enige socialist in het Amerikaanse parlement, maar na zijn eerste gooi naar het presidentschap in 2016 braken ook jonge linkse politici door, zoals de populaire Alexandria Ocasio-Cortez. Plots is er een linkse fractie in het Amerikaanse parlement. “Het staat vast dat men opnieuw zal proberen om brutale besparingen op te leggen en de kosten af te wentelen op de samenleving” zei Naomi Klein – auteur van De Shockdoctrine – in mei tijdens een videoconferentie. “Dat is wat ons bestaande systeem zal doen, als we het laten gebeuren. Maar ik heb deze keer meer hoop. Bij de slechtst betaalde werknemers en bij de minst bedeelden in de samenleving is er een enorme organisatiekracht. Die moeten we aanmoedigen en steunen.”
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.