




Je staat op het strand met een vriend. Je trekt een grote cirkel. En in het midden van die cirkel trek je een lijn, dwars door de cirkel. Je spreekt af dat de bovenste helft aan jou toebehoort. Het deel onder de lijn is voor je vriend. Jij bent Frankrijk, je vriend is Groot-Brittannië. Het is 1916, en je hebt zonet het zogenaamde Sykes-Picotverdrag nagespeeld, dat het Ottomaanse Rijk in mootjes hakte.
“Er zat geen beredeneerde logica achter de scheidingslijn. Er was alleen dat simplistische idee: dit is allemaal zand en we trekken er een lijn in. En we houden geen rekening met de stammen die er leven, we negeren de loop van rivieren, we trekken ons niets aan van de communicatiekanalen en de geografische indeling van het gebied. Alles gebeurde met de grootste achteloosheid.” Zo vatte historicus James Barr het Sykes-Picotverdrag samen ...1
Het Ottomaanse Rijk bestond van 1299 tot 1923. Zijn hoogtepunt bereikte het op het einde van de 17de eeuw. In die tijd strekte het rijk zich uit over Turkije, de Balkan, het Arabisch schiereiland, Noord-Afrika en delen van Centraal-Europa.
“Lang voor de industriële revoluties in de 19de eeuw in Noord-Europa had het Ottomaanse Rijk een zeer bloeiende landbouw en handel”, vertelt Mohammed Hassan, een Ethiopische ex-diplomaat en Midden-Oostenspecialist.2 “Het netwerk strekte zich uit tot China, controleerde heel Noord-Afrika, had militaire basissen in de Rode Zee …”
Maar die macht zou niet blijven duren. Vanaf 1830 verloor het rijk beetje bij beetje grondgebied. Griekenland riep zijn onafhankelijkheid uit, Servië werd autonoom, Algerije werd bezet door Frankrijk, Egypte scheurde zich af ...
“Het Ottomaanse Rijk moest steeds meer vechten om zijn centralistische politiek te handhaven. (...) Deze strijd tussen de centrale regering en de separatistische regio’s verzwakte het Rijk ten opzichte van andere grote mogendheden. In Groot-Brittannië had zich ondertussen in snel tempo de industrialisatie voltrokken, waardoor het land zelfs een soort supermacht geworden was. (…) Het Ottomaanse Rijk geraakte steeds dieper in de schulden en werd gewurgd door leningen van de Franse en Britse machten. Op dat moment verscheen er een machtige nieuwe speler op de imperialistische scène: het Duitse Rijk”, legt Mohammed Hassan uit.
Hassan: “De machtsverhoudingen veranderden in het nadeel van de Ottomaanse Rijk: de schuld groeide, er was de opkomst van een compradore bourgeoisie (in tegenstelling tot de nationale bourgeoisie is de compradore bourgeoisie geheel gelinkt aan buitenlandse belangen, n.v.d.r.) en de groeiende financiële macht van het internationale banksysteem. Hierdoor verloor het Ottomaanse Rijk zijn economische en politieke onafhankelijkheid. (...) De armoede steeg, met als gevolg een ware sociale woede.”
Als het Ottomaanse Rijk in 1914 aan de zijde van Duitsland mee stapt in de Eerste Wereldoorlog, is het dus een rijk in verval. Nationalistische Arabieren beginnen het Ottomaanse Rijk steeds meer van binnenuit aan te vallen. Ze dromen van een democratische staat die zich uitstrekt over het hele Arabische schiereiland. Het rijk zelf van zijn kant, wil het grondgebied koste wat het kost bijeenhouden en zelfs verloren gebieden heroveren. Maar er heerst verdeeldheid onder het Turkse volk. De nationalisten – die in 1923 Mustafa Kemal Atatürk aan het hoofd van de nieuwe Turkse republiek brengen – worden steeds talrijker.
Terwijl de slag bij Verdun (1916) honderdduizenden mensenlevens kost (in tien maanden tijd sterven 700.000 Fransen en Duitsers), denken de Fransen en de Britten al na over de periode na de oorlog. Twee diplomaten, Mark Sykes voor Groot-Brittannië en François Georges-Picot voor Frankrijk, werken aan een project dat de twee landen nauw aan het hart ligt: de verdeling van het Midden-Oosten.
Historisch gezien zijn de twee landen al zeer verbonden met de regio. Frankrijk stond samen met de Europese machten achter de bijzondere status van semi-autonomie van Libanon sinds 1864. Dit statuut werd ingevoerd na de slachting van christenen in 1860 in het Libanongebergte. Onder de toenmalige keizer, Napoleon III, stuurde Frankrijk een zeemacht om de lokale bevolking te helpen. Dat was toch de officiële reden voor die eerste “humanitaire interventie”.
De Britten van hun kant wilden ten alle prijze “hun” route naar India veiligstellen en waren bezorgd over “hun” grens met Egypte en over het Suezkanaal.
De Franse en de Britse kapitalisten hebben dus elk hun eigen redenen om greep te hebben op het Midden-Oosten. “Voor de Britten is de regio van strategisch belang, terwijl de Fransen ter plekke erg actief zijn. Ze controleren de spoorwegen, de havens, de infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening … Reeds in 1912 gaven de Britten al elke ambitie op om Syrië en Libanon in handen te krijgen, omdat die volgens hen strategisch van gering belang waren. Frankrijk claimt die gebieden wel omdat het er historisch recht op zou hebben, met argumenten die terugkeren tot de kruistochten. De Britten willen wel de oostelijke oever van het Suezkanaal controleren”, schrijft James Barr.3
De Arabische nationalisten menen dat ze gebruik kunnen maken van de Britse belangen om zelf het Ottomaanse Rijk te kunnen uitdagen en zo een onafhankelijke staat te creëren. Hiervoor hebben ze een leider nodig die in staat is om voor hen zo’n staat te onderhandelen met de Britse grootmacht. “De Arabisch-nationalistische leiders in Damascus en Bagdad vrezen dat de regio maar aan de Ottomaanse onderdrukking kan ontsnappen als ze aanvaarden dat Frankrijk en Engeland de regio verdelen. In het Protocol van Damascus (mei 1915) eisen zij één enkele, onafhankelijke Arabische staat en om dit te bereiken plaatsen ze zich onder de vlag van de Hasjemieten, de stam waarvan de sjarief van Mekka, Hoessein bin Ali, de leider is. Ze zeggen hun volledige steun toe in de oorlog, in ruil voor de belofte van onafhankelijkheid. Groot-Brittannië van zijn kant wilde bondgenoten vinden in zijn strijd tegen het Ottomaanse leger dat gesteund werd door de Duitsers. De Britten stemden toe om een Arabisch Rijk op te richten, onder leiding van Hoessein. Het akkoord kwam met veel moeite tot stand via een briefwisseling tussen Hoessein, die op 14 juli 1915 zijn eisen uit de doeken doet, en de Britse Hoge Commissaris in Caïro, McMahon, die zijn bedoelingen blootgeeft in een brief van 24 oktober 1915.”4
Het Sykes-Picotverdrag werd afgesloten op 16 mei 1916. De overeenkomst is gebaseerd op brieven tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van Frankrijk en Groot-Brittannië, respectievelijk Paul Cambon en Edward Grey. Italië en Rusland werden in kennis gesteld van deze geheime overeenkomst, die twee invloedszones voorziet, een “blauwe” en een “rode”. Die worden toevertrouwd aan Frankrijk en Groot-Brittannië. Zij moeten instaan voor de oprichting van staten onder hun direct of indirect gezag. In de overeenkomst worden twee andere gebieden afgebakend, waar de toekomstige onafhankelijke Arabische staat zou worden opgericht, met Franse en Britse adviseurs.
Om het Ottomaanse Rijk te doen vallen rekenden de Britten niet alleen op hun eigen kracht, maar ze zochten ook een interne bondgenoot. Ze vonden die in de persoon van sjarief Hoessein bin Ali. In ruil voor zijn steun, beloofden ze hem dat hij een Arabisch koninkrijk mocht oprichten.
Sjarief Hoessein stemde toe en onder leiding van zijn zoon Faisal – en geadviseerd door Thomas Edward Lawrence (of Lawrence of Arabia, zie kader, n.v.d.r.) van de Britse inlichtingendiensten – vatten de troepen van sjarief Hoessein de strijd aan op 5 juni 1916. De strijd staat bekend als de “Grote Arabische opstand” en de guerilla had als doel het Ottomaanse leger terug te dringen naar het noorden en de Britse manoeuvres in dezelfde richting te vergemakkelijken, maar dan vanuit Egypte.
Het geheime Sykes-Picotverdrag pleegt verraad tegenover de belofte die de Britten hadden gedaan aan de Arabieren. In ruil voor hun hulp in de strijd tegen het Ottomaanse Rijk, werd hen een onafhankelijke arabische staat beloofd. Dat verraad komt aan het licht als in 1917 de Russische revolutie slaagt en de communisten bij aankomst in het Kremlin de teksten van het verdrag vinden en ze openbaar maken.
De Arabische nationalisten zien elke mogelijkheid tot onafhankelijkheid in de kiem gesmoord, en dat maakt hen boos.
Na het einde van de oorlog wordt het Sykes-Picotverdrag in 1919 onderschreven in de Vredesconferentie van Parijs. De Volkerenbond (de voorloper van de VN) vertrouwt Syrië en Libanon aan Frankrijk toe, terwijl de Britten Irak, Transjordanië en Palestina “krijgen”. Een jaar later bevestigt het Verdrag van Sèvres die verdeling ten voordele van de westerse mogendheden.
Faisal Hoessein was al ingelicht over het Frans-Britse verdrag voordat de Sovjet-Unie het openbaar maakte, maar mocht er niks over zeggen. Gedreven door het elan van de “Grote Arabische Opstand” verklaarde hij de oorlog aan Frankrijk, dat in 1920 bezit had genomen van het land, terwijl hij de toezegging had gekregen dat het aan hem toebehoorde. In juli werden de troepen van Faisal verslagen bij de poorten van Damascus (Syrië). Deze mislukking betekende het einde van de Britse steun aan zijn familie, de Hasjemieten, ten voordele van de familie Saoed die tot op vandaag aan de macht is in Saoedi-Arabië. Ter compensatie krijgen de Hasjemieten Irak (Faisal) en Transjordanië (Abdallah, een andere zoon van Hoessein) van Groot-Brittannië.
“Het Sykes-Picotverdrag ligt vandaag ver achter ons, maar wat aan de grondslag ligt van de opstelling van het verdrag en de gevolgen ervan, zijn meer dan ooit voelbaar”, zegt Joseph Maïla, professor politieke sociologie en internationale betrekkingen.5
Het Iraakse volk kan ervan mee spreken. Op 17 januari 1991 vielen 29 landen, waaronder ook België en enkele Arabische landen, Irak binnen. Doel: het Iraakse leger verdrijven uit Koeweit, nadat het in augustus 1990 Koeweit was binnengevallen, maar ook de westerse strategische belangen in de regio verdedigen. In 43 dagen voerde de internationale coalitie 100.000 luchtbombardementen uit, vuurde ze 450 Tomahawk-raketten af en dropte ze 265.000 bommen. Een groot deel van de sociale en economische infrastructuur van Irak werd vernietigd. Het land werd voor aanzienlijke tijd teruggeworpen naar het pre-industriële tijdperk. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties hield ook na de Iraakse terugtrekking uit Koeweit een embargo aan, tot mei 2003, na de val van de president Saddam Hoessein.
De dodentol door het embargo is enorm. Volgens cijfers van het Iraakse ministerie van Volksgezondheid (cijfers van eind 2002) stierven 1.806.915 burgerslachtoffers door die economische wurggreep, onder wie meer dan 750.000 kinderen onder de vijf jaar.
Ook vandaag hebben de Verenigde Staten en andere plannen om de grenzen van het Midden-Oosten te “herzien”. In Syrië, Irak en Palestina kunnen ze ervan mee spreken.
1 A Line In The Sand, James Barr, Simon & Schuster, 2011, geciteerd in L’Obs, 16 mei 2016 • 2 “La stratégie du chaos, impérialisme et Islam”, Grégoire Lalieu en Michel Collon, gesprekken met Mohammed Hassan, Investig’Action en Couleur Livres, 2011, p. 63 • 3. “La division du Moyen-Orient fut un calcul stratégique”, L’Express, 23 décembre 2014 • 4. “Ali et les 40 voleurs”, Jacques Thobie, éditions Messidor, Paris, 1985, p. 42 • 5. “Les accords Sykes-Picot, cent ans après”, Joseph Maila, Études mai 2016
In het Sykes-Picotverdrag is er een blauwe en een rode zone voorzien. Maar er is ook een bruine zone. Die zone staat voor Palestina. Door de “Balfour-verklaring” kon een joodse staat opgericht worden.
Voor het ontstaan van Israël moeten we terugkeren naar het begin van de 19de eeuw. “Welke factoren verklaren dat de doelstellingen van de Zionistische Wereldorganisatie, voorgezeten door Dr. Chaïm Weizmann, hand in hand gaan met de plannen van het Britse Rijk in het Midden-Oosten? (…) De zionisten, onder anderen Weizmann en zijn vrienden, gokken op een overwinning van de geallieerden en vallen de Britse premier Lloyd George en zijn minister van Buitenlandse Zaken Lord Balfour voortdurend lastig. Die lijken wel oren te hebben naar het argument dat de belofte van een nationale tehuis voor de Joden de meest efficiënte manier is om ervoor te zorgen dat Wilson zich aan de kant van de geallieerden schaart en de VS aan de oorlog meedoet. Wilson krijgt immers erg veel steun van de joodse gemeenschap in de VS. Bovendien zou de oprichting van dat “Joodse tehuis” in Palestina de veilige toegang tot het Suezkanaal en Egypte versterken. Wanneer hij Parijs, Rome en Washington polst en een positief antwoord krijgt, zoekt Lord Balfour een aanvaardbare formule voor zijn collega’s in de regering”, schrijft historicus en Midden-Oostenspecialist Jacques Thobie.1
“Weizmann had Londen voorgesteld Palestina te erkennen “als vaderland van het joodse volk” dat het recht zou hebben “er een nationaal leven op te bouwen”. Binnen het kabinet wijst Lord Curzon op een risico, namelijk hoe de Arabieren zullen reageren. Uiteindelijk formuleert Balfour het als volgt in zijn brief – die onterecht een “verklaring” wordt genoemd – aan Lord Rothschild, de vertegenwoordiger van het politiek comité van de Zionistische Wereldorganisatie: “De regering zal haar beste krachten aanwenden voor de verwezenlijking van een nationaal tehuis voor het joodse volk in Palestina”. En hij voegde eraan toe dat “de burgerlijke en godsdienstige rechten van niet-Joodse gemeenschappen in Palestina gevrijwaard moeten worden”. (…) De redelijk voorzichtige formulering van de Britten heeft te maken met wat Groot-Brittannië zelf voor ogen heeft: door de Joodse immigranten garanties te bieden, verzekert het zich voor de oorlog van de steun van talrijke Joden in Rusland en Centraal-Europa, terwijl er in Rusland een revolutie broedt waarin Joden een actieve rol spelen; de Britten versterken hun aanwezigheid in het mandaatgebied Palestina en bereiden zich voor op de onvermijdelijke conflicten tussen Arabieren en zionisten door te eisen dat er een Britse scheidsrechter komt in deze regio die zo belangrijk is voor de Afrikaanse en Aziatische bezittingen van het Britse Rijk.
In die zin maakt Sykes gebruik van de zionistische beweging. Dat leidt op 2 november 1917 tot de Balfour-verklaring waarbij de oprichting wordt aangekondigd, “in Palestina”, van een nationaal joods tehuis. De Britse strategie mondt uit in de bezetting van het gebied, steunt de uitbreiding van de Arabische revolutie naar Syrië (maar niet naar Palestina) en resulteert in een reeks officiële verklaringen waarin op zelfbeschikkingsrecht wordt aangestuurd. Londen interpreteert het recht dat volkeren hebben om te kiezen wat ze doen als het recht dat die volkeren hebben om voor de Britse voogdij te kiezen.”2
1. “Ali et les 40 voleurs”, Jacques Thobie, éditions Messidor, Parijs, 1985, blz. 45-46 • 2. Idem
Miljoenen mensen hebben al over het Sykes-Picotverdrag gehoord zonder het te beseffen. Jawel, in de grote Hollywoodfilm Lawrence of Arabia uit 1963, voelt het hoofdpersonage zich verraden door dat verdrag.
Thomas Edward Lawrence is een jonge Britse officier met een passie voor architectuur en archeologie. Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog heeft hij enkele jaren in het Midden-Oosten doorgebracht. Hij wordt naar de regio gestuurd en sluit zich aan bij Faisal, die strijdt voor een onafhankelijke Arabische staat. Zo gaat het toch in de film die Lawrence wereldwijd beroemd heeft gemaakt.
Want in werkelijkheid heeft Lawrence of Arabia wel degelijk aan de zijde van de Arabieren tegen de Turken gevochten, maar hij ijverde niet voor een onafhankelijke Arabische staat, maar voor een onafhankelijk Syrië.
De man had tot zijn dood een grenzeloze bewondering voor het Britse leger en vond dat zijn land zich niet uit het Midden-Oosten mocht terugtrekken.
Toch is hij de geschiedenis ingegaan als een van de weinige westerlingen die begrip had voor de opstand onder leiding van Faisal en beschouwde hij het Sykes-Picotverdrag als verraad van zijn bazen.
Officieel bemoeiden de VS onder Woodrow Wilson zich niet met de verdeling van het Midden-Oosten en het Sykes-Picotverdrag. Hun buitenlandse beleid berustte immers op het principe dat “volkeren de vrijheid hebben over zichzelf te beslissen” ...
“Wanneer Wilson het heeft over het recht dat volkeren hebben om over zichzelf te beschikken, heeft hij het over blanke volkeren. Hij was een racist, een van de sterkst op segregatie gefocuste presidenten in de geschiedenis van de Verenigde Staten. De Arabieren zullen hem voor een probleem plaatsen, want hij weet niet of ze blank zijn of niet”, vertelt de Franse historicus Henry Laurens.1
“President Woodrow Wilson voelt zich geenszins gebonden aan het ‘geheime’ verdrag dat zijn coalitiepartners hebben gesloten. Hij werpt zich op als de verdediger van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren, ook al is het hem niet helemaal duidelijk of dat ook geldt voor volkeren die niet blank zijn, zoals de ‘bruine’ (de Arabieren) en de ‘gele’ – voor de ‘zwarte’ kan daar in elk geval geen sprake van zijn.”2
Maar tijdens zijn twee ambtstermijnen (1913-1921) stapt hij wel af van het isolationisme en bezet hij Mexico (1914-1917), Haïti (die bezetting duurt van 1915 tot 1934), de Dominicaanse Republiek (1916-1924) en Nicaragua (gedurende zijn volledige ambtstermijn).
“Geen enkel land kan zich volledig op zichzelf terugplooien en uiteindelijk zal het Westen het Oosten domineren. Het Oosten moet worden opengesteld en veranderd, of het dat nu wil of niet; de normen van het Westen moeten daar opgelegd worden.”3
Kortom, deze verdediger van de Klu Klux Klan en voorstander van segregatie verdedigt het “recht van volkeren om over zichzelf te beslissen”… wanneer hem dat uitkomt…
1 “Les Français et les Anglais ont dessiné les frontières, et les Arabes ont colorié la carte », L’Orient-Le Jour, 16 mei 2016 • 2 “Comment l’Empire ottoman fut dépecé”, Henry Laurens, Le Monde Diplomatique, april 2003 • 3 Geciteerd in “American colonial Empire : The limit of power’s reach”, Items & Issues (Social Science Research Council), 2003
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van oktober 2016. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.