Is de privatisering van Oost-Duitsland een voorbeeld voor Griekenland?
25 jaar geleden startte de grootste privatisering uit de geschiedenis. Als we zoveel jaar later de balans opmaken van de Treuhandanstalt, de instelling die de privatisering van de bezittingen van de Duitse Democratische Republiek (DDR, Oost-Duitsland) in goede banen moest leiden, zien we dat dit niet de te volgen weg is.
Sinds het dictaat van de Europese Unie van 13 juli staat alles te koop in Griekenland: eilanden, stranden, hotels, kastelen, havens, luchthavens, autosnelwegen, spoorwegen, sportstadions … De verkoop van overheidsactiva zou tegen eind 2017 50 miljard euro moeten opleveren waarvan 50% moet dienen om de banken te herkapitaliseren. Een ander deel zal gebruikt worden om de – Duitse, Franse … – schuldeisers terug te betalen. Wat nog overblijft, is bestemd voor investeringen die nu nog niet vastliggen.
Een grote Zwitserse vastgoedmakelaar verkocht al het eiland Stroggilo aan acteur Johnny Depp. Prijskaartje: 4,2 miljoen euro. Ook het Amerikaanse acteurskoppel Angelina Jolie en Brad Pitt liet zijn oog vallen op zo’n eilandje. De Amerikaanse beleggersgoeroe Warren Buffet kocht dan weer het eiland Aghios. Voor 15 miljoen euro was het van hem. En de klanten blijven toestromen. Niet alleen voor eilandjes trouwens.
Onder druk van de Europese Unie moest de Griekse regering veertien winstgevende luchthavens verkopen. Dertig verlieslatende moest ze behouden en subsidiëren. De burgemeester van Corfu begrijpt het niet: “Ons eiland met 120.000 inwoners krijgt jaarlijks meer dan één miljoen toeristen over de vloer. Onze luchthaven is zéér winstgevend. Waarom moet ze dan in vreemde handen komen?”
Wie krijgt deze luchthavens in handen? Het bedrijf Fraport AG. Fraport AG is een Duits overheidsbedrijf waarvan de stad Frankfurt en de deelstaat Hessen meerderheidsaandeelhouders zijn. Wat eigendom van de Griekse staat was, wordt straks dus eigendom van de Duitse staat. De winsten van de veertien luchthavens zullen straks gebruikt worden om in Duitsland openbare diensten te financieren.1
“Griekse autonomie sterk ingeperkt”
Reeds in 2011 vergeleek Jean-Claude Juncker – huidig voorzitter van de Europese Commissie en toenmalig voorzitter van de eurogroep – de situatie van Griekenland met die van Oost-Duitsland na de hereniging. In het Duitse magazine Focus verklaarde hij dat “de autonomie van Griekenland sterk zou worden ingeperkt” door de “nakende privatiseringsgolf” ter waarde van 50 miljard euro. Hij zei toen ook dat er een privatiseringsfonds moest komen, geleid door Europese experts en gebaseerd op het Duitse Treuhandmodel, een overheidsinstantie die tussen 1990 en 1994 14.000 Oost-Duitse bedrijven verkocht. Juncker zei verder nog overtuigd te zijn dat deze maatregelen “het Griekse vraagstuk zouden oplossen”.2
Het privatiseringsfonds waarover Juncker het heeft – een eis van Duitsland trouwens – heet Taiped. Dit fonds brengt inderdaad opnieuw de methodes in praktijk die gebruikt werden tijdens de hereniging van Oost- en West-Duitsland.
In 1990, precies 25 jaar geleden, nauwelijks een jaar na de val van de muur, richtte de toenmalige Duitse christendemocratische regering-Kohl een maatschappij op om de privatisering van de economie van de ex-DDR in goede banen te leiden. Zoals het fonds voor de Griekse privatisering, ging het toen ook over een maatschappij die vrij spel had om snel de bezittingen van Oost-Duitsland te verkopen en aldus miljarden naar de Duitse staatskas te versluizen.
1990: de grote onteigening van de DDR
De val van de Berlijnse muur op 9 november 1989 maakte de weg vrij voor de hereniging van Duitsland. Onmiddellijk stelde zich de vraag hoe alle productiesystemen van de DDR aangepast en geïntegreerd konden worden in het geheel van de Duitse economie. De DDR beschikte over een goed ontwikkelde en vrij volledige landbouw en industrie. Het grote probleem was dat er geen kapitaal was om de verouder(en)de infrastructuur te moderniseren. De bedrijven, het geldverkeer en alle economische activiteiten waren echter in handen van de staat en behoorden dus het volk toe.
De militanten van de ngo’s die aan de basis lagen van de opstand in 1989 en die samen de “Centrale Ronde Tafel” vormden, stelden aan eerste minister Hans Modrow voor om snel een maatschappij op te richten – in het Duits Treuhandgesellschaft genoemd – die de rechten van de burgers op de openbare eigendommen van de DDR moest veiligstellen. Ze beschouwden de overdracht van deze bezittingen aan de Duitse staat immers als “een onteigening van de burgers”. Ze vreesden eveneens dat “de eigendommen van het volk” verloren zouden gaan als het zou komen tot een “annexatie van de DDR” en alles dus aan de West-Duitse staat zou worden overgedragen. De Treuhand moest onmiddellijk aandelen uitgeven en ze verdelen onder de burgers van de DDR waardoor zij over aandelen in het kapitaal van de DDR zouden beschikken. Een soort “volkskapitalisme” als het ware.
Op 1 maart 1990 richtte de regering-Modrow, een coalitie van alle partijen uit de DDR, de Treuhandstalt op.
“Volkskapitalisme”
Maar enkele dagen later, in maart 1990, won de Oost-Duitse CDU de verkiezingen. Op 17 juni 1990 nam het nieuwe parlement van de DDR de Truehandgesetz aan, de wet op de privatisering en reorganisatie van het staatspatrimonium. Deze wet bepaalde dat “het staatspatrimonium geprivatiseerd moet worden”. Deze bepaling werd door de regering van de Bondsrepubliek Duitsland (BRD, West-Duitsland) opgelegd. Bondskanselier Helmut Kohl had tijdens zijn verkiezingscampagne de burgers van de BRD beloofd dat niemand er iets zou bij inschieten. Volgens hem was de DDR immers failliet en de economie totaal versleten. Hij zou er dan ook voor zorgen dat, dankzij de inspanningen van de Treuhand, Oost-Duitsland binnen enkele jaren weer “een bloeiend land” zou worden.
Het “volkskapitalisme” waarvan de burgerbeweging die had bijgedragen tot de val van de Muur, luidop droomde, werd door deze wet onhaalbaar. Nieuwe politieke leiders en een horde West-Duitse professoren verschenen nu op tv om te herhalen dat privatisering van de DDR de burgers van de ondergang zou redden. Ze beweerden dat de Oost-Duitse economie niets meer waard was en dat er alleen maar schulden overbleven. De burgers moesten dus dankbaar zijn dat ze geen aandelen kregen. Zo zouden ze tenminste niet voor de schulden verantwoordelijk kunnen gesteld worden. Aangezien ze geen eigenaars meer waren, moesten ze ook niet meer betrokken worden bij de privatiseringen.
Deze beslissing kwam uiteraard tegemoet aan de wensen van het West-Duitse patronaat, dat een snelle en massale privatisering eiste. Op 2 oktober 1990, de dag voor de Duitse hereniging, hield schrijver Günter Grass een toespraak waarin hij de DDR een “gouden zaak” noemde. Het patronaat had trouwens een heel andere kijk op de waarde van het productieapparaat van de DDR dan de burgers. Een team van de Bank Schröder, Münchmeyer, Hengst & Co dat samen met werkgevers op prospectie ging naar Oost-Duitsland, deelde die mening. In een rapport in de Frankfurter Zeitung van 7 februari 1990 verklaarden ze: “De deelnemers aan deze prospectiereis zijn enthousiast. Drie kwart van hen heeft de intentie om bedrijven in de DDR op te kopen. Ze denken dat deze bedrijven binnen maximaal tien jaar rendabel zijn.”
Goudkoorts
De Treuhandanstalt werd door de wet van 17 juni 1990 omgevormd tot een fonds dat de bezittingen van de ex-DDR aan de privé moest verkopen. Detlev Rohwedder, lid van allerlei bestuursraden van grote Duitse ondernemingen, werd de eerste voorzitter. André Leysen, oud-voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen, was de enige buitenlander in het bestuur van de Treuhand. Na de moord op Rohwedder volgde Birgit Breuel hem op. Ze was de dochter van een bankier en meermaals regionaal minister van Financiën.
Er ontstond een regelrechte goldrush. Bij afwezigheid van enig wettelijk kader haastten industriëlen, bankiers en lobbyisten zich naar het oosten. Wie eerst komt, eerst maalt. Het ging zo snel dat Birgit Breuel eind 1992, bij een bezoek aan België, kon aankondigen dat haar fonds al gauw nog enkel zou moeten nagaan of de westerse investeerders hun engagementen op het vlak van investering en werkgelegenheid nakwamen.3
De Treuhand werd verondersteld de openbare activa met winst te verkopen, maar ze sloot haar rekeningen af met een gigantisch tekort van 270 miljard mark (118,4 miljard euro).
Eind 1994, net voor het einde van de Treuhand, werd de balans opgemaakt: “Toen we begonnen, telden we ongeveer 8.500 ondernemingen. Vandaag, na belangrijke herstructureringen, is onze portefeuille uitgegroeid tot 13.000 ondernemingen. Er werden tot op vandaag 12.300 ondernemingen of delen ervan geprivatiseerd. We hebben er 2.500 gesloten. We zijn nog met een duizendtal privatiseringen bezig. Er blijven dus nog 800 ondernemingen over te nemen.”4
Privatiseren, privatiseren, en nog meer privatiseren
Privatisering was de absolute prioriteit. De Treuhand had zelden de bedoeling bedrijven te saneren en er efficiënte overheidsbedrijven van te maken. De Treuhand Anstalt doekte 30% van de ondernemingen op en bood de overige voor een symbolische mark aan aan West-Duitse ondernemers of speculanten. In de landbouw vond de grote onteigening plaats tussen 1990 en 1992. Vandaag zijn de landbouwers verplicht hun eigen grond te huren of terug te kopen. 87% van de geprivatiseerde ondernemingen werd aan West-Duitse groepen verkocht. In het allerbeste geval werden het filialen van West-Duitse firma’s. In vele andere gevallen kochten West-Duitsers ze voor een prijsje om ze daarna te sluiten, om zo concurrenten uit te schakelen of om te speculeren met de gronden en de gebouwen.
De grote staalbedrijven van Brandenburg werden volledig afgebroken. Ook de tractorfabriek en de weverij bestaan er niet meer. De 5.000 werknemers van Pentacon Dresden maken geen enkele camera meer. Er worden geen vrachtwagens meer gemaakt. KruppStahl kocht met staatssubsidies de walserij van Oranienburg op. Ze werd in 1993 gesloten. Een Berlijnse fabriek van verwarmingsinstallaties met 1.850 werknemers ging failliet in 1993.
Zelfs moderne bedrijven, zoals de kaliummijn van Bischofferode, werden gesloten. Alle werknemers werden aan de deur gezet, want BASF wilde de Oost-Duitse concurrentie uitschakelen. Voor grote ondernemingen werd vaak slechts een symbolische mark gevraagd. Daarenboven werden de nieuwe bedrijfsleiders vergoed voor ingebeelde saneringsonkosten van bezoedelde sites, werden premies uitbetaald voor investeringen en compensaties voor geleden verliezen. Vele kopers werden vrijgesteld van de normale controles op het werk en het personeel.
In de DDR kon de landbouw elke inwoner van een basisvoedselpakket voorzien. Na de monetaire unie (op 1 juli 1990 werd de Duitse mark de officiële munt) weerden de grote distributiemaatschappijen alle Oost-Duitse landbouwproducten uit de West-Duitse markt. De landbouwers ontvingen voor hun producten nog maar de helft of slechts een derde van de oude prijs. Veel landbouwers verloren dus hun werk of moesten hun bedrijf opgeven. Van de 850.000 landbouwers in de DDR blijven er nu nog slechts 170.000 over. De beplante oppervlakte is met 20% verminderd, de veestapel is met 50% gedaald voor de runderen, met 65% voor de varkens en met 70% voor de schapen.
Grootste vernietiging van de sociale rijkdom
Westerse banken konden de overheidsbanken van de DDR kopen voor de belachelijk lage som van 412 miljoen euro. Als tegenprestatie ontvingen ze schuldvorderingen van de immobiliënsector (10 miljard) en van de coöperatieve landbouwbedrijven (4 miljard). De Deutsche Bank plunderde twee derde van de filialen van de Oost-Duitse staatsbank leeg.
Het resultaat was de grootste vernietiging van sociale rijkdom ooit in vredestijd. Op 19 oktober 1990 schatte de voorzitter van de Treuhand de waarde van de privatiseringen op 300 miljard euro. Toen de Treuhand in 1994 de deuren sloot, vertoonden de boeken een tekort van 128 miljard euro. Meer dan 400 miljard euro waren verdwenen. Eind 1991 produceerde de industrie van de DDR nog slechts een derde van wat ze de jaren voor 1989 nog had geproduceerd.
De export, vooral naar de landen van Oost-Europa en de Sovjet-Unie, stortte in en werd in twee jaar gehalveerd. Maar niet iedereen verloor: de export van West-Duitse firma’s naar deze landen verdubbelde zowat.
Een sociale woestijn
In twee jaar tijd, van 1989 tot 1991, daalde het bruto binnenlands product (bbp) met 44%, de industriële productie met 65%. In dezelfde periode viel de beroepsbevolking terug van 8,9 naar 6,8 miljoen. Het gemiddelde groeicijfer bedroeg 1% tussen 1991 en 2004. In 1959 was het bbp per inwoner in Oost Duitsland de helft van dat in West-Duitsland, in 1991 was dat teruggevallen tot nog slechts een derde. Twintig jaar later was het nog altijd maar twee derde.
Bij monopolievorming gebeurt het dikwijls dat de nieuwe eigenaars massaal mensen ontslaan. Ze zetten de overheid het mes op de keel en eisen subsidies om investeringen te doen. Een directeur van de Treuhand zou later verklaren dat “geen enkele Duitse bank ooit een mark heeft geïnvesteerd. Alles was gedekt door een staatsgarantie en door de gemeenschap”. In een andere nota staat te lezen: “Niemand heeft bezwaren noch scrupules tegen het leegplunderen van de staatskas. Nochtans is het dat wat gebeurt.”
De overheid zou ook de vernieuwing van het productieapparaat financieren en de minst rendabele bedrijven, die geen overnemer vonden, sluiten.
De bedrijven die geprivatiseerd werden, hadden beloofd 1,5 miljoen werknemers over te nemen. In 1994 bekende zelfs Birgit Breuel dat minstens 20% van de overnemers hun woord niet had gehouden en dat er kopers waren die bedrijven opkochten enkel en alleen om te speculeren.
In 1990 telde de Treuhand 4 miljoen werknemers in al zijn bedrijven. Toen het agentschap in 1994 sloot, bleven er nog 1,5 miljoen jobs over. Zelfs indien de ondernemingen 1,5 miljoen werknemers hadden overgenomen zoals ze beloofd hadden, dan nog had de Treuhand 2,5 miljoen arbeidsplaatsen vernietigd.
Voltijdse, vaste arbeidsplaatsen werden grotendeels vervangen door deeltijdse en tijdelijke jobs. In 2008 telde de ex-DDR een zesde van de Duitse bevolking, maar wel de helft van het totale aantal Duitse werklozen.
Tussen 1989 en 2006 emigreerden 4,1 miljoen Oost-Duitsers. Naar schatting 1,3 miljoen huizen staan leeg, vooral in de oude industriesteden. Afbraak is de enige oplossing.
Uiteindelijk zijn het de burgers die het volle gewicht van de hereniging van beide Duitslanden hebben gedragen. Het failliet van de Treuhand en zijn ideologische “shocktherapie” is overduidelijk. Toen het agentschap op 1 januari 1995 werd opgedoekt, liet het een schuldenberg over aan het verenigde Duitsland.
Vandaag bestaan er nog steeds een hele reeks ongelijkheden tussen het vroegere Oost-Duitsland en het vroegere West-Duitsland. (zie kaart)
Sommige verworvenheden zijn gebleven
In 2012 beschikten de meeste inwoners van de ex-DDR over een inkomen van minder dan 17.800 euro per persoon. In West-Duitsland daarentegen beschikte de meerderheid over 23.700 tot zelfs 26.700 euro per persoon.
In 2013 lag het bbp per inwoner (Berlijn uitgezonderd) in de deelstaten van het vroeger West-Duitsland 50% hoger dan voor de eenmaking. Rond 2000 daalde de werkloosheid in heel Duitsland, maar de verschillen tussen oost en west zijn nog steeds niet weggewerkt. Terwijl de werkloosheid in het vroegere West-Duitsland tussen 2006 en 2014 daalde van 10% naar 6%, daalde ze in de ex-DDR van 20% naar 12%.
Daartegenover staat dat enkele sociale verworvenheden van de ex-DDR nog steeds van kracht zijn. De Oost-Duitsers genieten nog altijd van een betere kinderopvang. Er bestaan gebieden waar tot 63% van de kinderen van twee jaar of jonger opgevangen wordt in crèches of andere instellingen die nog uit de DDR-tijd stammen. In West-Duitsland bedraagt dat percentage vaak nog geen 25%.
1. ARD, “Milliarden-Deals mit Griechenland: Wer sind die Profiteure der Privatisierung?”, 23 juli 2015 • 2. Le Monde, “Pour Juncker, la Grèce devra se résoudre à perdre une grand epartie de sa souveraineté”, 3 juli 2011 • 3. Le Soir, 31/10/1992 • 4. De cijfers komen uit het boek “Anschluß - Die deutsche Vereinigung und die Zukunft Europas” van Vladimiro Giacché, Laika-Verlag, Hamburg 2014
Corruptie en moord
Misdadige speculanten van alle slag namen goed gelegen bedrijfspanden en gronden – zowel in Berlijn als elders – voor een symbolische mark over en verkochten ze korte tijd nadien voor woekerprijzen door. Reeds in september 1992 zei het vroegere hoofd van de juridische dienst van de Treuhand hierover dat “de schade die door allerhande soorten oplichting aan de Treuhand berokkend was, redelijkerwijs geschat kon worden op meer dan 4,3 miljard mark”.1
Dit verklaart waarom de Treuhand die verondersteld werd zichzelf te financieren, – de inkomsten van de privatiseringen moesten immers de kosten van de herstructureringen dekken – afsloot met een tekort van 140 miljard euro.
De wil om een deel van de kosten van de annexatie door het sociaal stelsel (de sociale zekerheidsdienst, de pensioendienst, de werkloosheidsdienst) te laten dragen, leidde zeer snel tot een crisis bij deze diensten en tot allerlei besparingsmaatregelen.
In het Duitse wetboek staat een paragraaf die straffeloosheid garandeert voor de bestuurders van de Treuhand, bij de uitoefening van hun zaken. Theo Waigel, toenmalig minister van Financiën, gaf hen de toestemming om “niet de gewone voorzichtigheid aan de dag te leggen die verwacht mag worden bij het beheer van handelszaken”. Er moest snel gehandeld worden.
Dat leidde ertoe dat de Treuhand handelde in een klimaat van corruptie, afpersing en schandalen die meestal ongestraft bleven. Zo spijsde de Treuhand de zwarte kassen van de christendemocratisch partij van partijleider Kohl. Daarnaast was er bijvoorbeeld ook de zaak-Elf Leuna: bestuurders van bedrijven als Siemens, Höchst, Daimler, Thysen en consoorten werden als “expert” toegevoegd aan het bestuursorgaan en konden voor een zacht prijsje de meest smakelijk hapjes van de Oost-Duitse taart onder elkaar verdelen.
1. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 7 september 1992
Was de DDR in 1989 failliet?
Ook vandaag nog is de ex-DDR voor vele West-Duitsers synoniem voor dictatuur en economisch bankroet. Het zou een land zijn dat maar kon overleven dankzij financiële transfers betaald door de West-Duitse belastingbetaler. Dat na de hereniging Oost-Duitse bedrijven moesten sluiten, werd gezien als een teken van slecht beheer in de DDR.
In vergelijking met West-Duitsland was veel infrastructuur inderdaad verouderd en moest flink gemoderniseerd worden. Ook de opbrengst was matig, maar er was geen sprake van bankroet. Volgens een rapport van de Bundesbank uit 1999 beschikte de DDR in 1989 over een geldreserve van 29 miljard Duitse mark (DM). Dat bedrag dekte 59% van de buitenlandse schulden. De schuld bedroeg ongeveer 7.000 DM per persoon. Dat is slechts 50% van de schuld van West-Duitsland die 15.000 DM per persoon bedroeg. Met een bbp van meer dan 16.000 DM per persoon stond de DDR zelfs op de 9de plaats binnen de Europese Gemeenschap, na Groot-Brittannië, maar voor Spanje. Wat de export betreft (90% bestaat uit industriële producten) bekleedde de DDR de 6de positie in Europa. De eerste president van de Treuhand, Detlev Rohwedder, schatte het kapitaal van de DDR op 600 miljard euro.
De genadeslag voor de Oost-Duitse economie was de te snelle totstandkoming van de monetaire unie in Duitsland. Zonder overgangsmaatregelen werd van de ene dag op de andere beslist dat één Oost-Duitse mark evenveel waard werd als één West-Duitse. De gangbare koers was echter 4,4 tegen 1. “Geen enkele economie ter wereld had dit kunnen overleven”, zei de toenmalige president van de Duitse Centrale Bank.
Op één dag tijd verloren de Oost-Duitse bedrijven alle markten van West-Duitsland en Oost-Europa. De handel met het Oostblok werd tot dan toe betaald in roebel. Met het invoeren van de DM werden de producten uit de DDR plots zo duur dat ze niet meer competitief waren. 70% van de bedrijven ging over kop. Dit ging gepaard met het verlies van 2 tot 2,5 miljoen arbeidsplaatsen. Hiermee steeg het werkloosheidscijfer tot 30%.
De pers meldde dat sinds 1990 1.000 miljard DM aan de Oost-Duitse deelstaten uitgekeerd werd. In werkelijkheid was het 400 miljard.
Net zoals in Griekenland vandaag is al dat geld vooral teruggevloeid naar de aandeelhouders van de grote westerse multinationals. De inlijving van de DDR en al haar markten van voor 1989 leverde immers een afzetmarkt van meer dan 16 miljoen nieuwe consumenten op, alleen al in de DDR. Banken hebben de markt ingepikt; Lidl, Aldi en anderen de bevoorrading van de consumenten. Concurrenten werden opgekocht en uitgeschakeld door sluitingen. “West-Duitse bedrijven hebben voor 80% geprofiteerd van de aanleg van nieuwe wegen, de bouw van nieuwe woningen, de opwaardering van volledige stadskernen en de oprichting van nieuwe ondernemingen”, zegt Harald Ringstorff, de eerste minister van deelstaat Mecklemburg-Pommeren. De hele West-Duitse economie haalde enorm voordeel uit de hereniging, vooral tussen 1990 en 1992. De economische groei nam toe met 4%, de werkgelegenheid met 1,8 miljoen.
Zoals meestal zijn het de werknemers zowel in het oosten als het westen die dit alles betaald hebben en zijn het de aandeelhouders die de winsten opstreken.
Dit artikel komt uit het maandblad Solidair van oktober 2015. Abonnement.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.