50 jaar grote mijnstaking in Limburg
In de periode van heropbouw na WO II waren de mijnwerkers de “Koningen van het land”. Een mijnwerker sierde het koperen muntstukje van 50 cent. Maar vooral, voor hun zware, onveilige, ongezonde arbeid werd de mijnwerker een kwart meer beloofd dan voor vergelijkbare bovengrondse arbeid. Twintig jaar later bleef daar nog weinig van over. De mijnwerkers pikten dat niet langer en op 5 januari 1970 begon de Grote mijnstaking. Toenmalig stakingsleider en net afgestudeerd psycholoog Kris Hertogen vertelt over deze bewogen episode uit de Belgische sociale geschiedenis.
- Mijnwerkers halen slag thuis na 44 dagen staking
- Traangas en matrak
- Van kajotters tot communisten
- “U zal vrijkomen wanneer de stakers kalm blijven”
Mijnwerkers halen slag thuis na 44 dagen staking
Een teleurstellende cao uit 1969 was het sein voor de mijnwerkers om, gesteund door studenten, het werk neer te leggen. Het startsein van een staking met hoog revolutionair gehalte.
Kris Hertogen: “Met het verzet tegen de sluiting van de mijn van Zwartberg in 1966 hadden de mijnwerkers al hun vastberadenheid getoond. Het was nu tijd voor een hoger loon. In juli 1969 al had de Centrale der Vrije Mijnwerkers (ACV) een loonsverhoging van 15% geëist. Gemiddeld lag het loon in de verlieslatende overheidsmijnen nog een stuk onder wat in Ford Genk en Philips Hasselt werd betaald. Maar de directie en de vakbonden sloten vervolgens op 15 december 1969 een ontgoochelende cao af: slechts 4% loonsverhoging op 1 januari en 2% in oktober 1970 en nog tweemaal 2% in 1971. De cao was wel een heel eind verwijderd van de oorspronkelijke eis. De mijnwerkers dachten er het hunne van: ‘15%’ stond er de dagen nadien in het krijt op vele kolenwagonnetjes geschreven.”
Mijnwerkersmacht
“Op maandag 5 januari 1970 brak in de bovengrond van Winterslag een staking uit die zeer snel uitdijde naar Waterschei, Zolder, Beringen, Houthalen en het met sluiting bedreigde Eisden. Na een week waren 23.000 Limburgse mijnwerkers in staking. Twee weken later sloten ook vijf van de zeven overblijvende Luikse mijnen zich bij de staking aan. Al met Kerstmis broeide het verzet. Studenten die in september 1969 in de mijn werkten, hadden samen met jonge mijnwerkers van de Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ) een invloedrijk pamflet aan alle Limburgse mijnen uitgedeeld.”
“De mijnvakbonden erkenden de staking niet en riepen op om het werk te hervatten: het werd een wilde staking. Twee comités werden op poten gezet om de 44 dagen lange en harde staking te leiden: het Permanent Comité en Mijnwerkersmacht. Het Permanent comité stond onder leiding van mijnconducteur en Volksuniemilitant Gerard Slegers. Mijnwerkersmacht verenigde mijnwerkers van verschillende nationaliteiten en studenten. Ik was woordvoerder van de Mijnwerkersmacht.”
“Die verschillende nationaliteiten waren een kracht, ze versterkten elkaar. Ik herinner me 200 Turkse mijnwerkers uit de cité die naar de mijn van Zolder stapten. ‘Humbesh’ (vijftien procent, n.v.d.r.) scandeerden ze. Ze werden toegejuicht en samen betoogden we gedurende twee uur door de mijnwerkerscités om met 500 terug te keren. Overigens werden al onze pamfletten in het Nederlands, Frans, Italiaans én Spaans gemaakt. En als we vertalers en de goede typemachines vonden ook nog in het Turks, het Grieks en het Arabisch.”
“Alle dagen verzamelden tientallen tot honderden mijnwerkers zich voor bespreking en organisatie van de strijd, voor de toespraken, voor de piketten. Een opvallend figuur was Nadine Huybrechts, een Hasseltse economiestudente, die aan de mijnpoorten in Waterschei dagelijks de mijnwerkers toesprak – de Jeanne d’Arc van Limburg werd ze genoemd. In Zolder deden Arnout Vanreusel, sociologiestudent die in de mijn was gaan werken, en ik hetzelfde.”
“De staking werd bitsiger en harder. Een keerpunt waren de acties voor de eindejaarspremie (zie verder). De ware veldslagen met de rijkswacht maakten indruk in het hele land. Het Belang van Limburg titelde op 24 januari ‘Limburgse mijnwerkers revolteerden omdat de eindejaarspremie uitbleef’ en ‘Zolder: toneel van oproer’.”
“De staking kreeg ook navolging in andere bedrijven. Bij Philips en Keramo in Hasselt en bij Ford in Genk legden de arbeiders ook het werk neer. Aan de poorten van Ford braken hevige gevechten uit met de rijkswacht toen die de piketten wou uiteendrijven. De week nadien kregen de patroons van hetzelfde laken een broek bij General Motors in Antwerpen, La Brugeoise in Brugge en Nestor Martin in Brussel.”
“De regering wou het weerwerk van de stakers, die zich tegen de brute repressie van de rijkswacht wapenden met onder meer katapulten, volledig breken en vorderde bij de Limburgse schuttersgilden alle wapens op. Daarentegen spraken de miliciens in de Hasseltse legerkazerne af dat ze de rijkswacht niet zouden bijstaan zoals gebeurde in ’60-’61 tijdens de staking tegen de Eenheidswet.”
Van stok naar wortel
“Hoe hard de regering het mijnwerkersprotest ook wenste neer te slaan, ze faalde en geraakte volledig geïsoleerd. De mijnwerkersstaking beroerde het hele land en de sympathie ging massaal uit naar de mijnwerkers.” (zie elders)
“In plaats van de stok opteerde de regering daarom een tijdje voor de wortel. Ze besloot de eindejaarspremie uit te keren aan álle mijnwerkers en de populaire en gerespecteerde gouverneur Roppe als informateur op het terrein te sturen. Maar de regering misbruikte Roppe om de lont uit het kruitvat te halen. Tijdens de informatieopdracht zwakte de mobilisatie van de mijnwerkers af en werden ze door de rijkswacht tot op één kilometer van de poorten gehouden.”
“Op 7 februari besliste de regering vast te houden aan de cao van 15 december. Wel beloofde ze een vergelijkende loonstudie tegen 1 juni 1970. De comités riepen de mijnwerkers opnieuw op om de mijnpoorten te veroveren. Wederom waren er confrontaties met de rijkswacht. Op 12 februari trokken nog 7.000 stakers en studenten door de sneeuw van Waterschei naar Winterslag. Maar de strijd werd moeilijker. Er was honger en verdeeldheid dreigde. Om de eenheid te behouden besloot het Permanent Comité met de steun van Mijnwerkersmacht op maandag 16 februari het werk te hervatten en de strijd binnen de mijn verder te zetten.”
“Die maandag mochten er echter een dertigtal mijnwerkers niet afdalen in de mijnschacht. Ze werden als de stakingsleiders beschouwd. De regering en de directie achtten de tijd rijp voor de grote afrekening. Bovendien werd op woensdag 18 februari Arnout Vanreusel afgedankt. ‘s Anderendaags om half vijf vroegen we aan de mijnpoort ‘En wat vindt gij daarvan?’ De eerste bleef staan, de tweede ook, de derde eveneens … Uiteindelijk ging er niemand werken. ‘Arnout niet in de mijn, dan wij ook niet.’ In paniek kwam de personeelsdirecteur Arnout halen. Hij mocht direct terug beginnen. Met succes eisten we dat ook de afdankingen van stakingsleiders in Waterschei en Beringen geannuleerd werden. De angstige personeelschef vroeg zelfs ‘En is er nu nog iemand, mijnheer Vanreusel?’ Pas dan hebben ze het mijnwerkerslied zingend op de tonen van het supporterslied van Feyenoord – ‘Hand in hand Kameraden, de strijd gaat voort geen woorden maar daden, wij strijden totterdood” – hervat.”
Kroon op het werk
“Drie weken lang had Mijnwerkersmacht 1 juni, de dag van de bekendmaking van de beloofde loonstudie, voorbereid. ‘Wij hebben onze loonstudie al gemaakt, 15% nu!’ was de titel van ons mooi gedrukt pamflet. Maar de mijnwerkers liepen die ochtend ons piket voorbij en gingen aan het werk. Om 17 uur maakte de BRT-radio bekend dat de loonstudie nog niet klaar was. Nog dezelfde avond ging de nachtpost van Zolder spontaan in staking die na een half uur door de vakbonden werd erkend en uitbreidde naar alle mijnen. Na vier dagen kwam er een akkoord. Bovenop de reeds verworven programmering van 10% werden er tussen juni 1970 en maart 1971 nog vier loonsverhogingen beloofd. Alles samengenomen resulteerde het in een stijging van de mijnwerkerslonen met 22% in 14 maanden tijd, 7% meer dan de geëiste 15%! 44 dagen strijd hadden geloond!”
Traangas en matrak
Toen de regering de eindejaarspremie weigerde uit te keren wilden de mijnwerkers met vrouwen de mijnterreinen optrekken. Brute repressie door de rijkswacht volgde.
De eindejaarspremie van 6.000 Belgische frank was een som die de mijnwerkers erg nodig hadden want ze kregen nog steeds geen stakingsgeld. Maar op 20 januari 1970 was de koude boodschap van de regering bij monde van minister van Economische Zaken Leburton (Belgische Socialistische Partij): alleen een premie voor hen die op 23 januari aan het werk zijn.
Het Permanent Comité en de Mijnwerkersmacht lieten de ontmoediging niet toeslaan en trommelden de mijnwerkers op om op 23 januari met vrouwen aan de mijnpoorten hun premie op te eisen. In Waterschei stonden ze er met 1.500 om 14 uur, maar de gebouwen werden na een uur door de rijkswacht met matrak en traangas ontzet; de gevechten liepen uit tot laat in de nacht. In Zolder stonden ze er met 2.500. Een vrouw in bijzijn van haar 9 kinderen riep me toe: “Manneke komt er nog iets van? Of gaat gij ze te eten geven?” Het werd het sein om de mijnterreinen op te trekken. Plots verschenen honderden rijkswachters voor een veldslag die duurde tot twee uur ’s nachts. Een autobus en een brandweerjeep vlogen in brand. De mijnwerkers trokken zich terug maar hergroepeerden voortdurend. 's Anderendaags betoogden in Genk nog 7.000 mijnwerkers en sympathisanten samen met een uitbundig toegejuichte delegatie uit Wallonië.
De regering moest uiteindelijk plooien. En ook het stakingsgeld werd in die week verworven na actie aan de vakbondshuizen. In Waterschei, Beringen en Zolder betoogden op maandag 26 januari duizenden mijnwerkers van de piketten naar de vakbondshuizen. Toen er geen afvaardiging van de betogers binnen mocht, ontstonden gevechten en sneuvelden enkele ruiten. De rijkswacht haalde wederom traangas en matrak boven. Maar diezelfde avond besloten de mijnwerkerscentrales voorschotten van 1.000 frank per week op het stakingsgeld te betalen. Voor de feiten aan het ACV-lokaal in Heusden werd ik enkele maanden later door de rechtbank van Hasselt veroordeeld op basis van hetzelfde wetsartikel (66 par. 4) uit de strafwet, dat dertig jaar later tegen Roberto D’Orazio van Clabecq werd gebruikt.
Steun en solidariteit
“Deze staking moet gewonnen worden tot de regering toegeeft, want de stakers zijn sterker dan het kapitaal”, zei wijlen acteur Julien Schoenaerts (vader van Hollywoodster Mathias) die voorstellingen gaf in Limburg ten bate van de stakende mijnwerkers. Er waren vele steunbetogingen in de grote steden. Werkelijk van overal in België kwamen steun, geld, voedsel en geneesmiddelen. Scholieren en studenten richtten solidariteitscomités op. Zij betoogden, haalden geld op en versterkten de stakingsposten. Talrijke katholieke scholen, parochies, middenstanders, beoefenaars vrije beroepen, tientallen Limburgse gemeenteraden gaven geld en/of voedsel. Dokters leverden medicamenten, bakkers brood. Op de voetbalvelden van Waterschei en Beringen werd tijdens de rust geld opgehaald. En in bedrijven als Boel in Temse, RBP in Antwerpen, Cockerill-Ougrée werden door de syndicale delegaties collectes gehouden.
Van kajotters tot communisten
Tijdens de mijnstaking waarschuwde toenmalig ACV-voorzitter Jef Houthuys voor studenten die “onrust kwamen zaaien maar later hun diploma tegen de arbeiders zouden gebruiken”. Konden die gastjes zich niet onledig houden met cantussen?
Christendemocratischer dan Kris Hertogen en zijn zeven jongere broers en zussen worden ze niet meer gemaakt. Of toch niet opgevoed. Vader Hertogen is tijdens de Tweede Wereldoorlog de nauwste medewerker van Jozef Cardijn, de legendarische stichter van de Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ), aka de kajotters. De eerste 25 jaar na de oorlog is hij KWB-secretaris voor Limburg. Er wordt dan ook wat afgepraat ten huize Hertogen. Ook over de bij de KWB aangesloten mijnwerkers. Die mannen van onder de grond zijn er zelfs verantwoordelijk voor dat kleine Kris zijn vader voor de eerste keer in zijn leven ziet wenen. Het is een warme augustusdag in 1956 en de ingewanden van Marcinelle staan in brand. Een Italiaanse mijnwerker vat het drama samen voor de radio: ‘tutti cadaveri’, allemaal lijken. De politie telt 256 doden.
“Mijn vader heeft mij in Meulenberg en Zwartberg nog de barakkenwijken van de Griekse Italiaanse, Spaanse en Turkse mijnwerkers getoond”, vertelt Hertogen over de tederheid en liefde waarmee zijn vader hem liet kennismaken met de mannen die decennia de Belgische halve frank sierden. “Als de mijnwerkers Sint Barbara vierden, was het feest thuis. En toen in het voorjaar van 1963 ‘stoflong’ eindelijk werd erkend als beroepsziekte, kwam er vlaai op tafel.”
Verbaast het dat Kris Hertogen in 1966 het verzet tegen de mijn van Zwartberg met meer dan gewone interesse volgt? Ook al zit hij dan al twee jaar op kot in Leuven? De eerste maand van het jaar is nog niet gepasseerd of er vallen twee doden in Waterschei. Jan Latos, een mijnwerker van Hongaarse afkomst, wordt door een rijkswachter in de rug geschoten en sterft ter plekke. Valère Sclep, een jonge Fordarbeider, blaast zijn laatste adem uit op de biljarttafel van café De Mijnwerker. Hij is geraakt door een traangasgranaat.
Bourgeois buiten
“Twee dagen later betoogden we samen met andere Limburgse studenten – waaronder de zoon van de toenmalige Limburgse provinciegouverneur Roppe – in Leuven”, vertelt Kris Hertogen. Aan de Katholieke Universiteit is het de allereerste kreet van solidariteit met arbeiders. De rijkswacht klopt de zaak uiteen. Voor Kris Hertogen het sein om te breken met regeringspartijen SP en CVP. Vanaf dan volgt de ene gebeurtenis de andere op. Hij raakt betrokken bij ‘Leuven Vlaams’ en koopt later een lidkaart van de linkse Studenten Vakbeweging (SVB), waar hij collega-proletarische onruststokers als Ludo Martens, Herwig Lerouge, Walter De Bock en Paul Goossens ontmoet. De eerste zal later PVDA-voorzitter worden, de tweede Solidair-hoofdredacteur, het laatste duo de smoel van De Morgen. “We werkten aan een radicalisering van de studentenbeweging. ‘Walen buiten’ werd vervangen door ‘bourgeois buiten’, we kwamen op voor een onderwijs en een universiteit ten dienste van het volk. Dat zijn we in januari 1968 ook gaan uitleggen aan de Luikse staalarbeiders en de Limburgse mijnwerkers.”
Mei ’68 zorgt voor een tweede stroomversnelling. De SVB’ers beslissen om onder de arbeiders te gaan werken. Hun doelstellingen hebben ze niet gepikt van de kalender van Bond Zonder Naam. Ze willen samen strijden en werken aan bewustmaking en aan een politieke organisatie voor een andere maatschappij. Rondhangen aan al die piketten is geen sociaal toerisme, maar het logische gevolg van Een Levenskeuze. In oktober 1968 zakken Hertogen en co. af naar de grote staking van Ford in Genk, waarover ze een brochure schrijven op maat van de studenten. Nog geen jaar later gaan de eerste studenten aan de slag bij Citroën in Vorst maar ook in de Limburgse mijnen. In 1970 richten ze PVDA-voorloper AMADA op.
“U zal vrijkomen wanneer de stakers kalm blijven”
Kris Hertogen doet er niet flauw over: hij is niet geboren met een megafoon aan zijn mond, laat staan met het charisma van Obama. Wat deed hem dan boven zichzelf uitgroeien?
“Ik herinner mij dat ik die eerste dagen schrik had voor wat de mijnwerkers over onze aanwezigheid zouden zeggen”, geeft Kris Hertogen toe. “En ik twijfelde of het wel verstandig was dat vrouwelijke studenten het woord zouden nemen. De Hasseltse economiestudente Nadine Huybrechts heeft mij daarover nog in een of ander geïllustreerd weekblad de mantel uitgeveegd. En ze had gelijk.”
Het duurde vier dagen vooraleer hij de mijnwerkers in Zolder durfde toe te spreken. “Niemand wordt als leider geboren”, grinnikt hij. Maar het waren dagen waarin hij stal met zijn ogen. ‘Mijnwerker’, dat rijmt dan wel niet op ‘revolutionair’, die mannen kunnen er toch iets van. “In Leuven gingen we dikwijls lopen toen de rijkswacht eraan kwam. Maar de mijnwerkers vochten gewoon terug! Als het moeilijk werd dachten we ‘maandag is de staking gedaan’. Maar ‘s maandags waren de piketten vaak nog massaler en vastberadener. De regering wil de eindejaarspremie niet betalen? Dan gaan we hem halen…”
Het waren 44 lange stakingsdagen waaruit Kris Hertogen de kracht van de arbeidersklasse onthoudt. En de band die gegroeid is tussen mijnwerkers en studenten. “Ze verdedigden ons als de rijkswacht ons van de poort wilde weghalen. En ze hadden zelf niet veel over, maar we konden altijd mee aan tafel. In het heetst van de strijd konden we ook altijd ergens bij een mijnwerkersgezin overnachten.”
Het is op weg naar zo’n slaapplaats dat de rijkswacht Kris Hertogen om twee uur ’s nachts uit de koffer van een auto viste. De rijkswachters keken alsof ze het groot lot hebben gewonnen. Drie dagen later werd Hertogens aanhoudingsmandaat verlengd. De voorzitter van de raadkamer verklaarde: “U zal vrijkomen, mijnheer Hertogen, wanneer de stakers kalm blijven.”
De verbondenheid tussen mijnwerkers en revolutionaire studenten, geïllustreerd door een toga. Limburg maakte zich op voor enkele overspannen jaren.
Zie www.npdoc.be voor meer info met onder meer een eindverhandeling over de staking.
Zie ook Tine De Rijck & Griet Van Meulder, De ereburgers. Een sociale geschiedenis van de Limburgse mijnwerkers. Uitgeverij EPO, 2000. Geïllustreerd, hardcover, 776 p., 37,25 euro
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.