Honderd jaar geleden maakte de “bloedige week” in Berlijn een einde aan de hoop op een andere maatschappij in Duitsland. Op 15 januari 1919 werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, twee van de belangrijkste leiders van de opstand, om het leven gebracht. Een gebeurtenis die de deur openzetten voor de opkomst van het fascisme.
Voor de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd Duitsland geregeerd door een keizer: Wilhelm II, die nog heel veel macht in eigen handen had. Toch was er een parlement, met meerdere politieke partijen. Naast de rechtse partijen was er ook een arbeiderspartij, de sociaaldemocratische SPD, die bij de parlementsverkiezingen van 1912 bijna 30% van de zetels haalde.
1914. Voor keizer en vaderland
Toen de oorlog in augustus 1914 uitbrak, hadden de parlementsleden van de SPD de kredieten mee goedgekeurd voor de oorlog die de regering van keizer Wilhelm II wilde voeren tegen de geallieerden Frankrijk, Engeland en Duitsland. Hiermee stapte de partij af van een basisprincipe van het socialisme tot dan toe: de internationale arbeiderssolidariteit. Socialisten mochten geen steun verlenen aan een oorlog die enkel als doel had om de invloedssferen en de markten van de grote bedrijven en banken te vergroten. Ze moesten hun leden en de bevolking oproepen zich tegen de oorlog te verzetten en de strijd te richten tegen hun eigen regering. Dat was de taak van socialisten in alle oorlogvoerende landen.
De SPD was al een hele tijd beïnvloed door de illusies die werden gezaaid door de economische groei in deze periode en door de groei van de partij zelf. De tendens om de strijd voor het socialisme af te voeren en tevreden te zijn met hervormingen was sterk gegroeid.
De partij had ook een enorme groei doorgemaakt. Met 34,7% van de stemmen in 1912 en meer dan een miljoen leden. De partij en de vakbonden waren voor een bevoorrechte minderheid ook manieren geworden om toegang te krijgen tot een zeker persoonlijk comfort of een carrière. Ze bleken slechts bereid zich tegen de oorlog te verzetten in de mate dat deze oppositie door de regering werd getolereerd.
Vanaf het begin van de oorlog sloot de partijleiding een sociale vrede af met keizer en kapitaal. Tot in juli 1917 keurde de parlementaire fractie van de SPD in de Reichstag (het Duitse parlement) alle nieuwe amendementen voor de oorlogsleningen goed.
Alleen volksvertegenwoordiger Karl Liebknecht weigerde bij een tweede stemming mee te stemmen. Ondanks de staat van beleg probeerde hij de oppositie binnen de partij te organiseren. Zijn medestandster Rosa Luxemburg werd op 19 februari 1915 gevangen genomen en in 1918 vrijgelaten. In 1916 richtten de twee de Spartacusbond op. De zogenaamde ‘Spartakisten’ stelden zich op het standpunt van Lenin in Rusland over de noodzaak om de oorlog te beëindigen door het omverwerpen van het kapitalistisch systeem. In 1916 wordt ook Liebknecht opgesloten in de gevangenis.
Maar hij is dan lang niet meer de enige dissidente stem in de Reichstag.
De grote desillusie
In 1914 geloofde een meerderheid van de bevolking en de soldaten nog in de oorlogspropaganda. Maar al in het voorjaar 1915 was de stemming omgeslagen. Uit verschillende hoeken klonk felle kritiek op de oorlog, en op de oorlogspolitiek van de SPD. De oorlog bleef maar aanslepen en het einde was nog lang niet in zicht. Daarbij kwamen de gruwelverhalen van soldaten die terugkeerden van het front. Mensen kwamen op straat, niet langer op zoek naar wapens om te vechten voor het vaderland, maar op zoek naar brood. In de winter van 1916-17 waren er grote voedseltekorten.
Meer en meer leden van de SPD bekritiseerden de pro-oorlogskoers van de partijleiding. Ze wilden het herstel van de vrede en beschouwden het als hun taak om vredesonderhandelingen op gang te krijgen.
Maar de SPD-leiding gaf geen kik. De oppositie werd gedwongen de partij te verlaten en een nieuwe organisatie uit de grond te stampen. In januari 1917 ontstond de USPD, of de onafhankelijke sociaaldemocraten. De SPD werd van de basis tot de top volledig gesplitst. 170.000 leden bleven bij de SPD en zowat 120.000 stapten over naar de USPD. De USPD was geen coherent blok. Het bestond uit oude centristen en linkse leden van de oude SPD. Toch besloten de Spartakisten zich bij de nieuwe partij aan te sluiten; ze vreesden immers geïsoleerd te geraken van de arbeidersklasse en ze konden zich voorlopig vinden in de strijd tegen de oorlogspolitiek van de SPD.
Het einde van het keizerrijk en de oorlog
In 1917 sloeg in heel Europa de hongersnood toe. De opstand van de Russische arbeiders, soldaten en boeren gold nu als het voorbeeld. Lenin, de leider van de Russische revolutie, riep op tot vrede en staakte eenzijdig de Russische oorlogshandelingen. Die oproep kreeg gehoor.
In de zomermaanden van 1918 eindigde een grootschalig Duits offensief aan het westelijk front in een vernietigende nederlaag. Toen ook de Verenigde Staten in de oorlog stapten voelde de Duitse legerleiding dat de oorlog verloren was en vroeg aan de keizer om onderhandelingen te starten met de Fransen en de Britten. De legerleiding wilde ook de rust in het binnenland herstellen. De keizer weigerde.
Het leger was aan de basis compleet ontredderd, de invloed van de antimilitaristische krachten nam snel toe. Het aantal deserteurs groeide onrustwekkend (tot een miljoen soldaten deserteerden). Voor Duitsland werd de nederlaag met de dag onafwendbaarder. Karl Liebknecht werd eind oktober vrijgelaten. Deze vrijlating verhoogde de strijdbaarheid van het anti-oorlogsfront.
In deze context kwamen de matrozen van de Duitse oorlogsvloot in de havenstad Kiel op 25 oktober in opstand tegen een wanhoopsoffensief (“om de eer te redden” van een extremistische fractie van het leger. De matrozen weigerden zich te storten in een zekere dood en vroegen het einde van de oorlog. De officieren werden ontwapend en de rode vlag werd gehesen op de schepen. Het was een opstand voor onmiddellijke vrede, tegen de onmenselijke behandeling door de officieren en tegen de miserabele rantsoenen. Veel matrozen waren arbeiders in uniform en hadden ervaring in de sociaaldemocratische beweging en in de vakbondsbeweging.
De meerderheid van de opstandelingen was nog altijd lid van de SPD. Dat verklaart wellicht waarom het sociaaldemocratische parlementslid Gustav Noske op 4 november goed ontvangen werd en tot zijn eigen verbazing door de rebellen tot gouverneur werd gekozen.
Noske was door de regering naar de opstand gestuurd, om de controle over de vloot te heroveren. Hij moest enkele toegevingen doen om de beweging te breken.
Maar vele matrozen waren al naar het binnenland getrokken en fungeerden als een soort van vonk voor de actie in tal van bedrijven.
48 uur na de gebeurtenissen in Kiel werden de eerste arbeiders- en soldatenraden, met effectieve macht, in het zadel gehesen. In Hamburg werd de volgende avond de eerste arbeidersraad in het leven geroepen, met een revolutionair aan het hoofd. Soldaten trokken naar de redactie en de drukkerij van de Hamburger Echo en drukten er het eerste blad voor de arbeiders en soldaten van de revolutie: Die Rote Fahne, of de rode vaan.
Op 7 november waren ook reeds Keulen en Hannover onder het bestuur van arbeiders- en soldatenraden. In München werd de USPD’er Kurt Eisner president van de Beierse Radenrepubliek. De revolutie had de regering in snelheid gepakt.
Door de muiterij in Kiel ontstond een ware revolutionaire golf die in het hele land om vrede vroeg. Uiteindelijk moest de keizer op 9 november 1918 onder druk aftreden. Twee dagen later ondertekende de Duitse legertop de Wapenstilstand. De Duitse revolutie had het einde van de oorlog bewerkstelligd.
De slag om Berlijn
Enkele dagen voor het einde van de oorlog bleef enkel Berlijn nog onder controle van keizer en regering. De oppositie was er verdeeld. De USPD verzette zich tegen acties. Zij wilde de eenheid met de SPD niet op het spel zetten. Liebknecht kreeg geen meerderheid achter zich. Op 8 november publiceerde hij dan in eigen naam een pamflet met een oproep tot algemene staking in de hoofdstad. Ook een deel van de USPD-leden sloot zich bij hem aan.
De oproep werd goed opgevolgd. Het centrum van Berlijn werd overspoeld door een nooit geziene mensenzee. De Spartakisten namen de leiding en leidden de betogers naar het keizerlijk paleis. Een andere delegatie trok naar het politiehoofdkwartier, waar de revolutionair Eichhorn als nieuwe politiechef werd geïnstalleerd. Liebknecht sprak de massa toe: “We moeten nu een regering en een nieuwe staat van arbeiders en soldaten opbouwen. De arbeiders- en soldatenraden moeten de nieuwe machtsorganen worden. De bezittingen van de magnaten van de zware industrie en de grootgrondbezitters moeten in handen van het volk komen.”
De keizer en de regering hadden de macht verloren. De SPD-leiding probeerde de situatie te ontmijnen en raadde de keizer aan om op te stappen. SPD-partijleider Scheidemann haastte zich naar de Reichstag en sprak er de verzamelde massa toe. Hij zei dat de SPD-leider Friedrich Ebert tot kanselier was uitgeroepen en dat alles nu zou veranderen. Maar hij moest eraan toevoegen “Lang leve de Duitse Republiek” voor hij applaus kreeg. Ebert was nu eerste minister maar de SPD hield naar buiten toe de schijn hoog dat ze de revolutie steunde.
Socialist aan de buitenkant
In de daaropvolgende dagen waren de arbeiders- en soldatenraden de enige organen die een zekere politieke macht uitstraalden. Maar ook de regering-Ebert noemde zich socialistisch. De verwarring was enorm. In de eerste weken van de revolutie hadden velen nog de illusie dat de nieuwe regering hun eisen zou inwilligen: een einde maken aan het imperialistische en militaristische regime, de verantwoordelijken voor de oorlog en de ontberingen onteigenen en hun bedrijven in handen van het volk geven.
De demagogie van de sociaaldemocratische leiders was immens. De SPD-leiding slaagde er op 9 november nog in om de USDP te overtuigen mee te stappen in wat ze naar sovjetmodel een “raad van zes volkscommissarissen” noemde, samengesteld uit drie SPD’ers en drie USPD’ers. Deze raad zou de regering vormen. Ebert bleef kanselier, maar geen enkele generaal en geen enkele magistraat werd afgezet. Het oude staatsapparaat bleef volledig intact.
“Het socialisme is in opmars” blokletterde een affiche van de SPD. Ondertussen onderhandelde vakbondsleider Legien wel met het patronaat, waaronder kanonnenfabrikanten. In het onderhandelde akkoord werden grote toegevingen vastgelegd – de achturendag, werklozensteun en andere sociale voorzieningen, erkenning van de vakbonden, verkiezing van bedrijfsraden in ondernemingen met meer dan 50 arbeiders, paritaire comités voor arbeidsconflicten ... De heersende klasse voelde dat ze macht dreigde te verliezen. Daarom deed ze enorme toegevingen, zonder evenwel essentiële zaken (voor zichzelf) op te geven. De bedoeling was de arbeidersraden buiten spel te houden. Enkel met de vakbonden – die volledig in handen waren van rechtse SPD-leiders – zou onderhandeld worden.
Door de organisatiekracht van de partij en de discipline van de Duitse arbeiders kon de SPD ook de meerderheid verwerven in het Congres van arbeiders- en soldatenraden (ASR). Dat congres vond plaats van 16 tot 21 december in Berlijn. Van de 489 afgevaardigden steunden er 375 de politiek van Ebert. De Spartakisten waren op het congres praktisch onbestaande. Ook al was hun invloed op het terrein veel groter.
Dat congres besliste op 20 december verkiezingen uit te schrijven voor een nieuwe Grondwetgevende vergadering. Een motie van de USPD-fractie, ingediend om de toekomstige grondwet door een nationaal congres van de ASR te laten opstellen werd massaal verworpen. De raden schakelden zichzelf uit.
Alle reactionaire krachten, die zich tot hiertoe tegen algemeen stemrecht verzet hadden, waren er nu plots voor!
De revolutie verpletterd
Ebert, de “volkscommissaris”, stuurde op 10 november in heel het land richtlijnen rond om “kalmte en orde” te eisen. Op 11 november verplichtte hij de Spartakisten de drukkerij te ontruimen waar Die Rote Fahne vervaardigd werd. En bovenal, hij sloot een akkoord met generaal Groener (bevelhebber van het leger) om in gemeenschappelijke overleg te verhinderen dat de Spartakisten in Duitsland zouden overwinnen.
Maar de materiële toestand verslechterde nog, de bevoorrading stokte en de werkloosheid nam toe. Daardoor brak eind november een reusachtige stakingsgolf uit in zowat alle Duitse industriesteden. De invloed van de linkse krachten nam toe.
Ebert bereidde samen met Groener een interventie van het leger voor. Meerdere generaals hadden met instemming van de overheid “Vrijkorpsen” gevormd. (zie kader).
Otto Wels, voorzitter van de SPD en commandant van Berlijn, liet de troepen de gebouwen van de Arbeidersraad bezetten en de leden arresteren. Maar de leden van de Raad overtuigden de soldaten om naar de revolutie over te lopen. In de avond schoten regeringstrouwe soldaten op een demonstratie van de “Rode Soldatenbond” Achttien betogers werden gedood. Het antwoord van de Berlijnse arbeidersklasse was massaal. Op 7 en 8 december marcheerden reusachtige betogingen door de straten van de hoofdstad. De leiding was in handen van de Spartacusbond. Het was de eerste maal dat de Spartakisten door zulke massa’s werden gevolgd.
Toen Otto Wels troepen stuurde tegen de Volksmarinedivision, het enige legerkorps dat aan de kant van de revolutie stond, was de USPD verplicht zich te distantiëren van dit bloedige optreden. Haar Volkscommissarissen namen ontslag.
De vervanging van de Onafhankelijken door SPD’ers ontnam Ebert een deel van zijn geloofwaardigheid. Meer nog dan voordien moest hij op de steun van de militaire leiders vertrouwen. Die verzamelden 80.000 manschappen rond Berlijn. Vele eenheden behoorden niet tot het leger, de Reichswehr, maar waren vrijkorpsen.
Na 8 december viel de beweging wat uiteen. Een stevige revolutionaire partij was er niet in die dagen. In de leiding van de USPD waren elementen van zeer uiteenlopende strekking actief. De Spartacusbond maakte nog steeds deel uit van de USPD. De Spartakisten hielden vast aan dit lidmaatschap in de hoop dat zij aldus het gros van de USPD op revolutionaire stellingen konden brengen. Maar dat lukte niet. Zij besloten daarom zich in een aparte partij te organiseren. Het stichtingscongres vond plaats in Berlijn op 29 en 30 december 1918. Er werd beslist de naam Kommunistische Partei Deutschlands (Spartakus) of KPD(S) aan te nemen.
Ondertussen werd Gustav Noske na zijn passage in Kiel met ruime volmachten bekleed: “Iemand moet de bloedhond zijn. Ik ben niet bang van deze verantwoordelijkheid.”
Op 4 januari 1919 werd de politieprefect Eichhorn door de regering afgezet. Dat leidde tot de machtigste arbeidersmanifestatie uit de Duitse geschiedenis (5 januari). Verschillende betogingen trokken naar het hoofdkwartier van de politie.
De betogers kregen geen klare ordewoorden. Toen op 8 januari de troepen tot de aanval overgingen, hield een groot deel van de Berlijnse arbeiders zich afzijdig. Ze waren gedemoraliseerd door de doelloosheid van de manifestaties. Op 11 en 12 januari werden de laatste steunpunten van de opstand vernietigd. Wie in de handen van de “Vrijkorpsen” viel, werd afgemaakt. De Vrijkorpsen kregen premies die gebaseerd waren op het aantal lijken van revolutionairen dat ze binnenbrachten.
Op 15 januari werden Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg aangehouden en vermoord. Nog herhaaldelijk en in verscheidene gewesten zouden harde strijden uitgevochten worden. Maar de nederlaag die de revolutie in januari 1919 opliep, was toch beslissend.
De orde hersteld
Op 19 januari vonden de verkiezingen voor de Nationale Vergadering plaats. De SPD haalde 11.500.000 stemmen, de USPD 2.300.000. Op 6 februari kwam de Nationale Vergadering samen in Weimar, ver van het opstandige Berlijn en onder bescherming van 7.000 soldaten. Hier zou de nieuwe grondwet opgesteld worden, de grondwet van de Weimarrepubliek.
De USPD was niet bereid om samen met de SPD in de regering te treden. Ebert werd tot president van de republiek verkozen.
Een geschiedenis waar iets uit te leren valt
Er werden resultaten bereikt door de Duitse revolutie. Er was sociale vooruitgang (de achturendag, erkenning van de vakbonden, ontwikkeling van sociale zekerheid), algemeen stemrecht, ook voor vrouwen, het einde van het Keizerrijk. De revolutie luidde ook het einde van de oorlog in. Maar de grondslagen van de kapitalistische maatschappij waren onaangetast en daardoor bleef de basis voor het militarisme, voor het herstel van de dictatuur behouden. Wat ook bleek in 1933 toen de nazi’s aan de macht kwamen.
Van Weimar tot nazi-Duitsland
Begin januari 1919 aarzelen de SPD-partijleiders Ebert, Noske, Scheideman niet om de meest rechtse krachten van het oude keizerlijke regime in te zetten om de opstand neer te slaan. En dat op het ogenblik dat ze verslagen waren door de opstand en dat duizenden militairen de kant van de arbeiders hadden gekozen. Minister Noske richt de vrijkorpsen op, samengesteld uit officieren van het keizerlijk leger en extreemrechtse milities.
Op 11 januari trok hij Berlijn binnen aan het hoofd van de Vrijkorpsen en twee dagen en duizenden lijken van vrouwen, arbeiders en kinderen later, had hij de revolutie verpletterd.
Zo had de leiding van de SPD de zwarte reactionaire krachten die later Hitler aan de macht zouden brengen weer in het zadel geholpen. De SPD liet toe dat zij de belangrijkste posten in leger, politie en gerecht in handen hielden. In 1914 behoorde 30 procent van de officieren tot de aristocratie. In 1932 was dat nog altijd 21 procent. Bij indienstneming gaf de legerstaf de voorkeur aan hen die zich hadden onderscheiden bij het neerslaan van de arbeidersopstand. “De sociaaldemocratie heeft de toekomstige fascisten de smaak van arbeidersbloed geleerd”, zegt historicus Sebastian Haffner.
De kanonnenfabrikanten van de zware industrie werd geen strobreed in de weg gelegd. Vanaf 1924 begonnen deze de partij van Hitler van belangrijke fondsen te voorzien. Deze fractie van de Duitse werkgevers had in 1919 haar ondergang in de ogen gezien en ze was vastberaden om definitief komaf te maken met een strijdbare arbeidersbeweging én met de sociaaldemocratie. Ze zag in Hitler de man die deze dreiging op een radicale manier de wereld kon uithelpen.
Dit allemaal onder sociaaldemocratische regeringen. In 1933 zouden een deel van deze sociaaldemocratische leiders zelf het slachtoffer worden van de nazi’s. De Duitse heersende klasse had hen niet meer nodig om de arbeidersbeweging onder controle te houden. De totale vernietiging van arbeiderspartijen en vakbonden was het nieuwe ordewoord.
Reageren op dit artikel? Mail naar redactie@solidair.org.